ECLI:NL:RBDHA:2023:21950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/3529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schoonmaakster, en het UWV over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres had zich op 10 september 2019 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering tot 16 december 2019, toen het UWV besloot deze uitkering te beëindigen op basis van een hersteldmelding van haar werkgever. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank vernietigde dit besluit op 7 december 2021 en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen. In het nieuwe besluit van 1 juni 2022 handhaafde het UWV de beëindiging van de uitkering, wat leidde tot het beroep van eiseres.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2023 was de gemachtigde van het UWV aanwezig, maar eiseres verscheen niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende onderzoek heeft gedaan naar de hersteldmelding van eiseres. De verzekeringsarts heeft de hoorzitting bijgewoond en aanvullend medisch onderzoek verricht. De rechtbank concludeert dat het UWV op basis van de beschikbare informatie, waaronder rapporten van de bedrijfsarts, terecht heeft geoordeeld dat eiseres per 16 december 2019 hersteld was en geschikt voor haar eigen werk.

De rechtbank oordeelt dat het UWV zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van het UWV. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV, verweerder
gemachtigde: mr. C. Schravenzande.

Inleiding

Met het besluit van 17 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 16 december 2019 beëindigd.
Met het besluit van 28 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Met de uitspraak van deze rechtbank van 7 december 2021 is het besluit van 28 april 2020 vernietigd. De rechtbank heeft het UWV de opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van voornoemde uitspraak.
Met het besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) is het UWV bij het primaire besluit gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Ter zitting is verschenen de gemachtigde van verweerder. Eiseres is met bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres was werkzaam als schoonmaakster bij [bedrijfsnaam] B.V. (de ex-werkgever). Zij heeft zich op 10 september 2019 ziek gemeld. De ex-werkgever is eigenrisicodrager in de zin van de ZW. Op 16 december 2019 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. In het primaire besluit heeft het UWV eiseres laten weten dat bekend is geworden dat eiseres per 16 december 2019 is hersteld.
De ZW-uitkering van eiseres is met ingang van die datum beëindigd.
2. Eiseres heeft zich tegen deze beslissing gekeerd, hetgeen na een beslissing op bezwaar tot beroep heeft geleid. Bij uitspraak van deze rechtbank van 7 december 2021 is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerder “in eerste instantie” af mag gaan op de informatie van de werkgever/eigen risicodrager, maar dat het in het onderhavige geval aan verweerder was om nader onderzoek te doen naar het gemelde herstel van eiseres, nu eiseres heeft betwist zelf een hersteldmelding te hebben gedaan.
3. In het bestreden besluit heeft het UWV het primaire oordeel gehandhaafd. Het UWV heeft nader onderzoek gedaan bij de werkgever en aanvullende medische informatie ingewonnen bij Activasz B.V. Hieruit is gebleken dat eiseres, volgens de rapportage van 11 november 2019, vanaf 16 december 2019 hersteld is verklaard door bedrijfsarts Stolp van ArdoSZ. Eiseres is hier met de brief van 15 november 2019 van op de hoogte gesteld. Op grond van deze aanvullende gegevens is het UWV tot de conclusie gekomen dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 16 december 2019 alsnog afdoende is gemotiveerd.
4. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres is alvorens het (nieuwe) bestreden besluit werd genomen wederom niet gehoord. Eerder werd door het UWV gesteld dat eiseres zelf om een spontane betermelding had gevraagd maar nu wordt gesteld dat zij door de bedrijfsarts beter is gemeld. Eiseres meent echter dat zij nog ziek was en dat het UWV heeft nagelaten om haar door een verzekeringsarts te laten onderzoeken in bezwaar. Er is zodoende geen volledige heroverweging in bezwaar.
5. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres heeft het UWV eiseres uitgenodigd op een hoorzitting en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) na de hoorzitting nog lichamelijk onderzoek verricht. Mede op basis hiervan stelt het UWV dat eiseres per 16 december 2019 geschikt is voor de maatstaf als functie MASO 32 uur per week.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat in geschil is of eiseres op de datum in geding, 16 december 2019, nog steeds ziek was en zodoende recht had op een ZW-uitkering.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
8. De rechtbank is van oordeel dat het nader medisch onderzoek (thans) op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft op 21 februari 2023 de hoorzitting bijgewoond en medisch onderzoek gedaan. Ook is dossierstudie verricht en aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Van de bevindingen heeft de verzekeringsarts b&b op 16 maart 2023 een rapport opgesteld waarin wordt geconcludeerd dat de hersteldmelding kan worden gehandhaafd. De rechtbank acht de weergave van de bevindingen en de gronden van de conclusie inzichtelijk en navolgbaar.
9. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt. De verzekeringsarts licht toe dat uit het huisartsenjournaal van 28 augustus 2019 blijkt dat eiseres restklachten had van de rug en linkerschouder als gevolg van spierklachten, maar dat nadien geen afspraken of controles meer zijn geweest. Na de datum in geding is evenmin gebleken van vervroegde slijtage of andere afwijkingen aan de rug of schouder. Voorts zijn geen psychische klachten genoemd door de huisarts en door Parnassia is bevestigd dat hier geen behandeling voor is geweest. Aldus ziet de verzekeringsarts geen aanleiding om blijvende functiebeperkingen aan te nemen en wordt eiseres per 16 december 2019 voldoende hersteld geacht om het eigen werk te verrichten.
10. De rechtbank kan gelet op het voorgaande de stelling dat in het medische onderzoek niet genoeg rekening is gehouden met klachten van eiseres, of dat de ernst daarvan onderschat is, niet volgen. Immers, de verzekeringsarts b&b heeft er blijk van gegeven de rug-, schouder- en nekklachten en de psychische klachten van eiseres meegenomen te hebben in zijn beoordeling.
11. De rechtbank is in het licht van het voorgaande van oordeel dat verweerder voldoende nader onderzoek heeft gedaan, en gelet op de resultaten van dit onderzoek verweerder uit mocht gaan van de informatie van de (ex)werkgever/eigen risico drager, te weten dat eiseres vanaf 16 december 2019 hersteld was en geschikt voor haar eigen arbeid.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.