ECLI:NL:RBDHA:2023:21952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening van het AOW-pensioen. Eiser ontving sinds 16 april 2013 een AOW-pensioen naar de norm alleenstaande, maar na een melding van een deurwaarderskantoor over het overlijden van zijn ex-partner in 2016, heeft de SVB een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiser vanaf 1 november 2012 samenwoonde met zijn ex-partner, wat resulteerde in de wijziging van zijn AOW-pensioen naar dat van een gehuwde. De SVB vorderde ook een terugbetaling van een te veel ontvangen bedrag van € 12.154,95 en legde een boete op van € 5.533,33.

Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij samenwoonde met zijn ex-partner. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiser zijn hoofdverblijf had in de woning van zijn ex-partner en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de terugvordering of de boete niet zou worden opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Bouman),
en

Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

Met het primaire besluit van 15 januari 2020 (primair besluit I) laat verweerder weten dat het alleenstaanden pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van eiser per 15 januari 2020 wordt gewijzigd naar een pensioen voor gehuwden.
Met het primaire besluit van 14 oktober 2020 (primair besluit II) vordert verweerder het teveel ontvangen bedrag van € 12154,95 terug en legt verweerder eiser een boete op van € 5533,33.
Met het bestreden besluit van 25 oktober 2022 op de bezwaren van eiser is verweerder bij wijziging van het AOW-pensioen, de terugvordering en de oplegging van de boete gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Ter zitting is verschenen de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt sinds 16 april 2013 een AOW-pensioen naar de norm alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van een deurwaarderskantoor op 15 augustus 2017 dat [naam] , de ex-partner van eiser, al in 2016 is overleden, is gebleken dat eiser de crematie van zijn ex-partner in Spanje heeft geregeld, betaald en de rekening hiervan is naar een Spaans adres gestuurd. Hierdoor is er twijfel ontstaan of eiser en zijn ex-partner met een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, zowel in Spanje als in Nederland. Verweerder is een onderzoek gestart en heeft hiervan een rapportage opgesteld.
2.1.
Met primair besluit I wordt aan eiser meegedeeld dat zijn AOW-pensioen vanaf 12 november 2012 wordt herzien en gewijzigd naar een pensioen voor gehuwden omdat hij op en na 1 november 2012 heeft samengewoond met zijn ex-partner in haar woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . Door deze wijziging heeft eiser teveel AOW-pensioen ontvangen en wordt er met primair besluit II een bedrag van € 12.154,95 teruggevorderd en legt verweerder eiser een boete op van € 5.533,33.
2.2.
In zijn bezwaren heeft eiser aangevoerd dat hij niet met zijn ex-partner heeft samengewoond, maar in zijn eigen woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] verbleef en vanaf februari 2012 niet aan haar huishouden heeft bijgedragen. Vanwege de lichamelijke beperkingen van de ex-partner heeft eiser haar wel waar mogelijk geholpen met het onderhoud van de tuin, boodschappen en het uitlaten van de hond. Echter, het voorgaande betekent niet dat er sprake was van bijdragen aan het huishouden of samenwonen. De boete kan volgens eiser niet opgelegd worden omdat nog niet vast staat dat er teveel AOW-pensioen is genoten.
3. In het bestreden besluit op de bezwaren van eiser is verweerder bij de primaire besluiten gebleven. Verweerder overweegt hiertoe -kort gezegd- dat op grond van de bevindingen in de handhavingsrapportage van 11 oktober 2019, en in het bijzonder de door eiser ondertekende verklaring van 7 augustus 2019 en een aantal andere verklaringen, genoegzaam vaststaat dat eiser vanaf 1 november 2012 in dezelfde woning als zijn ex-partner in de [straatnaam] hoofdverblijf had en een gezamenlijke huishouding voerde. Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden en daarom wordt het recht op AOW-pensioen vanaf 1 november 2012 herzien naar de norm voor gehuwden. Omdat eiser op grond van het bovenstaande teveel AOW-pensioen heeft ontvangen moet eiser dat bedrag terugbetalen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het bedrag kan worden verlaagd of kwijtgescholden. Omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden wordt hem ook een boete opgelegd. Ook tegen de boete heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van boeteoplegging zou moeten worden afgezien of de boete lager zou moeten zijn..

De standpunten van partijen

4. Eiser stelt dat hij geen verklaring heeft ondertekend op 7 augustus 2019 maar dat deze door de rapporteur is ondertekend. Deze verklaring is ook niet door eiser doorgelezen om de inhoud te controleren, het is een weergave van wat de rapporteur heeft gehoord en begrepen, de inhoud kan dus ook onjuist zijn. Eiser betwist dat hij altijd de huur van de woning aan de [straatnaam] heeft betaald, met de stelling dat hij niet altijd die huur heeft betaald corrigeert hij slechts de weergave van die verklaring. Twee anonieme verklaringen, waarvan niet bekend is hoe de verklaringen tot stand zijn gekomen en hoe zij dit hadden kunnen weten, zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiser aan de [straatnaam] heeft gewoond. Dat zelfde geldt voor de anonieme verklaringen over de [straatnaam 2], daaruit blijkt ook niet vanaf wanneer die personen daar hebben gewoond. Eiser stelt verder dat het pas later aangeven van het overlijden van ex-partner aan de deurwaarder en het verblijf aan de [straatnaam] na het overlijden niks zeggen over het samenwonen. Uit deze omstandigheden kan geen conclusie getrokken worden. Er is zodoende geen sprake van samenwonen.
5. Verweerder stelt dat eiser de verklaring van 7 augustus 2019 heeft ondertekend en dat uit die verklaring afdoende blijkt dat het adres van zijn ex-partner ook zijn hoofdverblijf was. Omdat eiser en zijn ex-partner eerder met elkaar getrouwd waren en uit hun relatie een kind is geboren is er sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Verweerder is daarom van mening dat eiser een gezamenlijke huishouding had met zijn ex-partner en slechts recht had op een AOW-pensioen voor een gehuwde.

Het beoordelingskader

6. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Het oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
De herziening van het AOW-pensioen
8. De rechtbank stelt vast dat eiser op 7 augustus 2019 een verklaring heeft afgelegd tijdens een loketbezoek op de kantoorlocatie van verweerder. Eiser en de rapporteur hebben de verklaring beiden ondertekend. Eiser heeft met zijn ondertekening verklaard dat hij de vragen naar waarheid heeft beantwoord, dat het ingevulde formulier met hem is doorgenomen en dat hij de mogelijkheid heeft gehad om correcties aan te brengen. De stelling van eiser dat hij de verklaring niet zou hebben ondertekend, niet zou hebben doorgelezen of gecontroleerd kan de rechtbank dan ook niet volgen.
Het hoofdverblijf
9.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser, uit de (vroegere) relatie, met zijn ex-partner een kind heeft. Dat betekent dat op grond van artikel 1, vijfde lid, van de AOW sprake is van een gezamenlijke huishouding indien eiser vanaf 1 november 2012 tot het moment van overlijden van zijn ex-partner hoofdverblijf had in de woning van zijn ex-partner (onweerlegbaar rechtsvermoeden).
9.2.
In de eigen verklaring van eiser van 7 augustus 2019 verklaart eiser dat hij tot haar overlijden altijd met haar heeft gewoond en dat hij nooit de [straatnaam] in [woonplaats 1] uit is geweest tot men er achter kwam dat zijn ex-partner was overleden. Verder verklaart hij dat hij altijd de huur van die woning heeft betaald. Aan het feit dat eiser deze verklaring later nuanceert hecht de rechtbank geen waarde, temeer nu ook in de overige bevindingen uit het handhavingsrapport bevestiging gevonden kan worden voor de juistheid van die verklaring. Zo hebben buurtbewoners, die anoniem wilde blijven omdat zij zich onveilig voelde, verklaard dat eiser en zijn ex-partner beiden al jaren in de woning aan de [straatnaam] woonden. Verder heeft eiser over zijn woning aan de [straatnaam 2] verklaard dat zijn kleinzoon er heeft gewoond, dat de opa van zijn kleinzoon er heeft gewoond en dat zijn nichtje er ook heeft gewoond. Daaruit kan worden afgeleid dat eiser niet op dat adres woonachtig was. Dat kan ook worden afgeleid uit het buurtonderzoek dat blijkens het handhavingsrapport is uitgevoerd op 5 februari 2019. Er wordt tweemaal verklaard dat de woning leegstond in het eerste jaar waarin eiser de woning huurde, na dit eerste jaar was hij er af en toe een paar weken. De woningstichting heeft verklaard dat er meerdere meldingen van overlast zijn geweest op het adres omdat er iedere keer andere personen woonden. Op 21 maart 2015 heeft de politie twee personen van Poolse afkomst aangetroffen, die verklaarden dat zij de woning sinds november 2014 huurden van eiser. Vanaf mei 2018 zou eiser wel zelf in de woning verblijven, dit valt echter buiten de relevante periode.
9.3.
Op grond van het hierboven overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiser vanaf 1 november 2012 tot het moment van overlijden van zijn ex-partner hoofdverblijf had op het adres van zijn ex-partner, [adres 1] . Er was derhalve sprake van een gezamenlijke huishouding. Verder blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen genoegzaam dat eiser zijn eigen woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] niet vrij ter beschikking had in de bovengenoemde periode. Ook al is niet in geschil dat eiser en zijn ex-partner niet stonden ingeschreven op hetzelfde adres, kan eiser derhalve geen beroep doen op de twee-woningenregel van artikel 2, eerste lid, van het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW. Nu eiser van die gezamenlijke huishouding geen mededeling heeft gedaan heeft hij de inlichtingenplicht van artikel 49 van de AOW geschonden Verweerder heeft derhalve op goede gronden met terugwerkende kracht het AOW-pensioen van eiser herzien en gewijzigd naar een AOW-pensioen voor een gehuwde.
De terugvordering
10. Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de terugvordering van een bedrag van € 12.154,95. Nu is vastgesteld dat verweerder terecht het AOW-pensioen vanaf 1 november 2012 heeft herzien en gewijzigd naar een AOW-pensioen voor een gehuwde is verweerder op grond van artikel 24 van de AOW gehouden om het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd die kunnen leiden tot het afzien hiervan. Verweerder heeft dan ook terecht een bedrag van € 12.154,95 van eiser teruggevorderd.
De boete
11. Nu vastgesteld is dat eiser teveel AOW-pensioen heeft genoten na het schenden van de inlichtingenplicht dient verweerder op grond van artikel 17c van de AOW aan eiser een bestuurlijke boete op te leggen. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd die kunnen leiden tot het afzien van de boeteoplegging danwel matiging van de boete.. De rechtbank kan zich vinden in de door verweerder aan eiser opgelegde boete van € 5.466,67.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Algemene Ouderdomswet (AOW)
In artikel 1, derde lid, sub a is bepaald dat als gehuwd mede wordt aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert.
In artikel 1, vierde lid, is bepaald dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (gezamenlijk hoofdverblijf) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (wederzijdse zorg).
In artikel 1, vijfde lid, wordt een opsomming gegeven van situaties waarin een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning (onweerlegbaar rechtsvermoeden). In de onder dat artikellid genoemde situaties, waaronder de situatie dat uit de relatie een kind is geboren, hoeft niet aan het zorgcriterium te worden voldaan.
In artikel 1, zevende lid, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als bedoeld in het vierde en vijfde lid, aanhef, en het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het vierde lid. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW (Besluit). Het Besluit is per 18 november 2014 in werking getreden (Stb. 2014, 385). Aan het Besluit is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 februari 2014.
In artikel 17, eerste lid, is bepaald dat het ouderdomspensioen door de Sociale Verzekeringsbank wordt ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, of voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
In artikel 17a, eerste lid, is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale Vezekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien:
het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
In artikel 17a, tweede lid, is bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 17c, eerste lid, is bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 17c, tweede lid, is bepaald dat onder benadelingsbedrag verstaan wordt het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is verleend.
In artikel 24, eerste lid, is bepaald dat het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale Verzekeringsbank wordt teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
In artikel 24, vijfde lid, is bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 49 is bepaald dat de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale Verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW
De twee-woningenregel is neergelegd in artikel 2, eerste lid. Dit artikellid luidt als volgt:
“Een pensioengerechtigde die met een andere pensioengerechtigde of met een andere ongehuwde meerderjarige persoon, anders dan een bloedverwant in de eerste graad, zijn hoofdverblijf heeft in een woning wordt voor de toepassing van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet in ieder geval geacht niet met die pensioengerechtigde of die persoon zijn hoofdverblijf in die woning te hebben als ieder van hen:
een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning;
de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft;
volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en
staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a.”