ECLI:NL:RBDHA:2023:21953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiser had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na een ziekmelding per 31 maart 2020, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2023, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische rapportages voldoende duidelijk en consistent zijn. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en beperkingen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen deze klachten wel degelijk hebben meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en de geselecteerde functies voor eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door verweerder terecht was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 4 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Met het besluit van (het bestreden besluit) van 7 februari 2023 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als kwaliteitsmedewerker bij [bedrijfsnaam] B.V. voor gemiddeld 36,78 uur per week. Per 31 maart 2020 heeft eiser zich ziekgemeld met energetische klachten. Eiser maakte aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Eiser heeft rond het einde van de wachttijd op 26 december 2021 een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering afgewezen omdat eiser minder dan 35%, namelijk 21,04%, arbeidsongeschikt is. Eiser wordt geschikt geacht door de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), medewerker postverzorging (SBC-code 315140), productiemedewerker confectie (SBC-code 272042) en aanvullend inpakker (SBC-code 111190) en textielproductenmaker (SBC-code 111160).
3. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser blijft verweerder bij het primaire besluit. De verzekeringsarts heeft de psychische klachten en de enkelklachten van eiser meegenomen in de beoordeling, hier zijn beperkingen voor aangenomen. Eiser heeft niet kunnen aangeven welke restklachten hij ervaart na zijn corona infectie, ook kan de verminderde concentratie niet worden geobjectiveerd. Er worden hiervoor geen beperkingen geduid. Op grond hiervan heeft de arbeidsdeskundige ook geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. Eiser blijft minder dan 35%, namelijk 21,05% arbeidsongeschikt.

De standpunten van partijen

De medische beoordeling
4. Eiser stelt dat het besluit in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit wordt gebaseerd op het volgende. Eiser stelt – in het kort – dat hij zich ziek voelt en dat er door verweerder niet genoeg rekening is gehouden met zijn klachten, zijnde depressie, angstklachten, restklachten van corona en problemen met zijn linker enkel. Eiser stelt dat hij door de verzekeringsarts niet belastbaar werd geacht voor zijn eigen arbeid, zodoende begrijpt hij niet waarom er nu functies zijn geselecteerd die veel weg hebben van zijn eigen voormalige arbeid. De componenten zoals samenwerken, tijdsdruk, onder leiding kunnen functioneren om deadlines te behalen komen veelvuldig voor. Er blijkt nergens uit dat het inadequate handelingstempo van eiser is meegewogen. Eiser stelt dat zijn beperkingen te omvangrijk zijn voor de geduide functies, om de volgende redenen:
- Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180): eiser kan niet alert zijn en werken in een ruime productiehal met angstklachten, depressieve gevoelens en moeheid. Hij kan geen deadlines aan;
- Medewerker postverzorging (SBC-code 315140): eiser ervaart forse moeheid en heeft moeite met het vasthouden van aandacht. Ook kan eiser met zijn enkel en vermoeidheidsklachten niet optimaal fysiek functioneren;
- Productiemedewerker confectie (SBC-272042): Eiser bezit niet de motorische bekwaamheid en de fysieke mogelijkheid om hier te functioneren;
- Inpakker handmatig (SBC-code 111190): eiser kan niet veel staan en samenwerken;
- Textielproductenmaker (SBC-code 111160): eiser kan niet op een hoog tempo met deadlines werken. Eiser kan niet samenwerken en omgaan met kritiek. Ook weet eiser het werk fysiek aan kan.
Nu er niet minimaal drie passende functies zijn geduid moet het besluit worden herzien.
5. Verweerder stelt dat er bij eiser geen aanwijzing is dat er sprake is van een ernstig psychische stoornis of geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Er is ook geen sprake van onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren, of een uitzonderingscategorie zoals bedlegerigheid. De verzekeringsarts heeft wel aanleiding gezien om een beperkte belastbaarheid van de enkel en lichte beperkingen in lopen, staan en traplopen aan te nemen.
Dit is opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 januari 2023. De geduide functies blijven voor eiser nog steeds geschikt en het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft ongewijzigd.

Beoordeling door de rechtbank

De medische beoordeling
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het primaire besluit heeft de primaire verzekeringsarts een medische rapportage opgesteld op 7 april 2022. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en heeft dossierstudie verricht. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts b&b een medische rapportage opgesteld op 25 januari 2023. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting op 4 januari 2023 en heeft informatie van derden betrokken bij de herbeoordeling. Op grond van het voorgaande kan dan ook niet worden gesproken van nalatigheid in het opvragen van informatie of onzorgvuldigheid.
6.3.
De stelling dat in het medische onderzoek niet genoeg rekening is gehouden met de klachten van eiser, of dat dit gebaseerd is op onjuiste gronden, kan de rechtbank niet volgen.
De primaire verzekeringsarts heeft er blijk van gegeven de klachten van eiser, zijnde depressie, angst- en energetische klachten en de pijnlijke enkel, meegenomen te hebben in de beoordeling. De verzekeringsarts benoemt dat eiser voor zijn psychische klachten geen behandeling heeft gedaan. Echter, word een aanzienlijke verbetering in de situatie van eiser verwacht als hij de nodige behandeling start. De verzekeringsarts b&b heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschreven en opgemerkt dat eiser niet heeft benoemd welke restklachten hij ervaart van corona. Voor zijn enkel zijn reeds lichte beperkingen opgenomen. De verzekeringsartsen zijn zodoende tot een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gekomen conform de klachten en beperkingen van eiser.
7. Ter zitting heeft eiser verwezen naar de brief d.d. 31 oktober 2023 van GGZ-arts M. Assaf. Hieruit blijkt dat eiser na een periode van verbetering een terugval heeft meegemaakt en dat dit al langer speelt. Volgens eiser zou dit aanleiding moeten zijn om de zaak aan te houden en een deskundige te benoemen dan wel de UWV-arts te laten reageren op deze brief.
De rechtbank gaat hier niet in mee nu de in de brief genoemde klachten al bekend bij de verzekeringsarts en zodoende ook zijn meegenomen in de medische beoordelingen. Zodoende kan niet worden gezegd dat dit een nieuwe omstandigheid is die de rechtbank doet twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts. Voorts overweegt de rechtbank dat het stuk te beknopt en te algemeen is om af te doen aan de rapportages van de verzekeringsartsen.
Nu er geen sprake is van twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden teneinde een deskundige te benoemen of om verweerder nog te laten reageren op de brief van de GGZ-arts.
De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de FML en de geselecteerde functies, nu al is geoordeeld dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beperkingen te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de WIA-aanvraag van eiser heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.