ECLI:NL:RBDHA:2023:21955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiser had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend, welke door verweerder op 7 februari 2022 was afgewezen. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 17 januari 2023, waartegen eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 november 2023 werd het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en begeleidster. Eiser stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun beoordeling. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Oldenhof),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 7 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 17 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleidster [naam], en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als krantenbezorger bij [bedrijfsnaam] B.V. voor 40 uur per week. Op 9 januari 2019 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met chronische rugklachten, carpaal tunnelsyndroom, been- en heup/knieklachten en psychische klachten. Eiser maakte aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De ZW-uitkering van eiser werd op 25 november 2019 beëindigd omdat hij weer belastbaar werd geacht voor zijn eigen arbeid. Eiser heeft hierna aanspraak gemaakt op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 10 februari 2020 heeft eiser zich wederom ziekgemeld. Eiser heeft rond het einde van de wachttijd op 27 oktober 2021 en 5 februari 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Met het primaire besluit zijn de aanvragen van eiser voor een WIA-uitkering afgewezen omdat eiser minder dan 35%, namelijk 0,0%, arbeidsongeschikt is.
3. In het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft verweerder geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. Verweerder stelt dat er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) informatie is opgevraagd bij derden en betrokken is bij de beoordeling. Mede hieruit en uit het rapport van de arbeidsdeskundige b&b blijkt dat eiser minder dan 35%, namelijk 0%, arbeidsongeschikt is en dat er benutbare mogelijkheden zijn.

De standpunten van partijen

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het besluit van verweerder is onvoldoende gemotiveerd en berust op onjuiste gronden, mede omdat er onvoldoende informatie bij derden is opgevraagd en omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de medische en psychische situatie van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

De medische beoordeling
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In verband met de ziekmelding per 10 februari 2020 heeft de verzekeringsarts in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) een medische rapportage opgesteld op 16 december 2020. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, informatie opgevraagd bij de huisarts en dossierstudie gedaan. Ten tijde van het primaire besluit heeft de primaire verzekeringsarts een medische rapportage opgesteld op 23 december 2021. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en tijdens de hoorzitting op 1 november 2022 en heeft informatie van derden betrokken bij de herbeoordeling. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts b&b een medische rapportage opgesteld op 20 december 2022. Op grond van het voorgaande kan dan ook niet worden gesproken van nalatigheid in het opvragen van informatie of onzorgvuldigheid.
6.3.
De stelling dat in het medische onderzoek niet genoeg rekening is gehouden met de klachten van eiser, of dat dit gebaseerd is op onjuiste gronden, kan de rechtbank niet volgen. Tijdens de EZWb heeft de verzekeringsarts er blijk van gegeven de medische en psychische klachten van eiser, zijnde chronische rugklachten, carpaal tunnelsyndroom, been- en heup/knieklachten en psychische klachten, meegenomen te hebben in zijn beoordeling. Er wordt dan ook geconcludeerd dat er informatie opgevraagd dient te worden om tot een adequate beoordeling te komen. De primaire verzekeringsarts lijkt met name de nadruk te leggen op het beoordelen van de psychische klachten van eiser en concludeert dat hij wellicht niet geschikt is voor zijn eigen werk maar dat dit op de lange termijn kan veranderen. De verzekeringsarts b&b heeft er blijk van gegeven alle klachten, zowel fysieke als psychische klachten, van eiser mee te nemen in de beoordeling. Dit blijkt uit zowel de medische rapportage als het verslag van de hoorzitting. Geconcludeerd wordt dat de belastbaarheid van eiser correct in ingeschat.
7. Ter zitting heeft eiser benoemd dat hij in juli 2023 is geopereerd voor een gescheurde pees in zijn schouder. Dit zou volgens hem grond zijn om een aanvullende beperkingen op te nemen voor zijn gehele rechterarm. De rechtbank overweegt in dit verband dat de operatie anderhalf jaar na de datum in geding, februari 2022, heeft plaatsgevonden en daarom wordt gezien als een nieuwe klacht die niet kan worden meegewogen bij de medische beoordeling.
8. Eiser heeft behalve het benoemen dat zijn klachten zijn onderschat, het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat er onvoldoende informatie is opgevraagd, geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn standpunt te onderbouwen met (medische) feiten of omstandigheden. De rechtbank ziet zodoende geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
8. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het arbeidskundige onderzoek nu eiser hier geen gronden tegen heeft aangevoerd en er van de medische beoordeling niet kan worden gezegd dat het onjuist of onzorgvuldig is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.