ECLI:NL:RBDHA:2023:21965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.35607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiseres heeft op 28 november 2023 haar beroep behandeld, maar heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris zorgvuldig overwogen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege haar medische klachten intensieve zorg nodig heeft en dat Nederland het meest geschikte land is voor haar behandeling. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Duitsland verstoken zal blijven van noodzakelijke medische zorg. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden biedt als Nederland.

Daarnaast heeft eiseres gesteld dat zij slecht behandeld is door de Duitse autoriteiten en haar zoon in Duitsland. De rechtbank concludeert dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat eiseres niet terug kan naar Duitsland. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij afhankelijk is van de hulp van haar zoon, en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om toepassing te geven aan artikel 16 of 17 van de Dublinverordening. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35607
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De algemene stelling van eiseres in beroep dat hetgeen namens haar in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiseres. Voor zover eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens haar niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiseres in beroep heeft aangevoerd.

Medische omstandigheden

6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris van overdracht had moeten afzien, omdat zij voor haar medische klachten intensieve zorg nodig heeft. Eiseres heeft daartoe haar patiëntendossier overgelegd, waaruit blijkt dat zij diabetes mellitus, een hoge bloeddruk en psychische gezondheidsklachten heeft.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft met het patiëntendossier aangetoond dat zij inderdaad diabetes mellitus en last van een hoge bloeddruk heeft. Ook blijkt dat zij is doorverwezen naar de POH-GGZ vanwege psychische klachten. Er zijn echter geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres te behandelen. Verder heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht overwogen dat in Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden bestaan als in Nederland. Dit heeft eiseres ook niet betwist. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in Duitsland verstoken zal blijven van de noodzakelijke medische behandeling. De beroepsgrond slaagt niet.

Behandeling in Duitsland

8. Eiseres voert verder aan dat zij in Duitsland slecht werd behandeld door de Duitse autoriteiten en door haar zoon in Duitsland.
9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen eiseres heeft meegemaakt in Duitsland niet dat zij niet terug kan gaan naar Duitsland. In de gronden wordt door eiseres geen nadere invulling gegeven, waaruit blijkt dat zij bij overdracht een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat eiseres bij voorkomende problemen kan klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 16 en artikel 17 van de Dublinverordening

10. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris in haar persoonlijke situatie aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 16 of 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiseres wil graag bij haar zoon en zijn gezin in Nederland blijven en door hen verzorgd willen worden. Verder blijkt niet uit de Dublinverordening dat een lidstaat terughoudend en/of beperkt dient om te gaan met de bevoegdheid om een behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken.
10. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er normaal gesproken voor dat, wanneer een verzoeker wegens onder andere een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk is van de hulp van een kind, broer,
zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten, verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met het in dit artikel bedoelde familielid op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden en het in dit artikel bedoelde familieland in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank volgt de staatssecretaris in het standpunt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 16 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit daarover opgemerkt dat de gestelde zoon van eiseres niet voldoet aan het vereiste wettig verblijf. Dit is door eiseres niet betwist. Verder heeft eiseres geen informatie overgelegd, waaruit blijkt dat zij afhankelijk is van de hulp van haar zoon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 16 van de Dublinverordening.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De aanwezigheid van de zoon is geen bijzondere, individuele omstandigheid als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiseres en haar zoon afhankelijk zijn van elkaar en dat een familieband op zichzelf niet maakt dat overdracht van eiseres aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid. Het is begrijpelijk dat eiseres bij haar zoon in de buurt wil blijven, maar de staatssecretaris heeft het standpunt mogen innemen dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen, hiervoor staan andere regelingen open.
12. De staatssecretaris heeft, anders dan eiseres betoogt, verder ook geen onjuiste invulling gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Uit de tekst van deze bepaling kan worden afgeleid dat de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid aan de staatssecretaris is overgelaten. Het is aan hem om te beoordelen of in het geval van de vreemdeling zodanige humanitaire gronden bestaan dat het in de rede ligt het asielverzoek van eiseres over te nemen. De rechter toetst die beoordeling terughoudend. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.