ECLI:NL:RBDHA:2023:22015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL22.18492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv-nareis door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Jemenitische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 8 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een mvv-nareis, die op 22 december 2021 door de staatssecretaris werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 18 augustus 2022 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank behandelde het beroep op 14 maart 2023.

Eiseres en haar referent, die ook Jemenitisch is, hebben een gearrangeerd huwelijk en hebben elkaar slechts enkele keren ontmoet. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen gezinsleven bestond dat voor herstel in aanmerking kwam op het moment van referent's binnenkomst in Nederland. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris het beleid correct had toegepast en dat er geen sprake was van een werkelijk huwelijksleven, aangezien de communicatie tussen eiseres en referent voornamelijk op afstand plaatsvond.

De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiseres over excessief formalisme en het ontbreken van een belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Procesverloop

In het besluit van 22 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van 8 juli 2020 van eiseres om een mvv-nareis op grond van artikel 29 Vw [1] afgewezen.
In het besluit van 18 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Referent is verschenen. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat het over?
1. Eiseres heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 2002. [referent] is haar referent. Referent heeft ook de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 2] 1999.
2. Eiseres en referent hebben een gearrangeerd huwelijk. In augustus 2018 hebben zij elkaar voor het eerst gezien. Daarna hebben eiseres en referent op 1 september 2018 elkaar opnieuw gezien en zijn zij voor de wet met elkaar getrouwd. Dat was ook de laatste keer dat eiseres en referent elkaar zagen vóór referent, via Zuid-Amerika, naar Nederland reisde. Eiseres en referent gingen niet samenwonen, omdat dat volgens de lokale gebruiken en tradities pas na het huwelijksfeest mag. Bij binnenkomst in Nederland verklaarde referent dan ook verloofd te zijn. Eiseres en referent hielden telefonisch contact met elkaar en via sociale media, zoals WhatsApp. In september 2021 was referent een paar maanden bij eiseres op bezoek in Egypte en op 23 september 2021 hebben zij hun huwelijksfeest gehouden. Op 5 juni 2022 hebben referent en eiseres een zoon gekregen.
3. Op 6 juli 2020 diende referent namens eiseres een aanvraag in om haar na te laten reizen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet aan de voorwaarden voor nareis voldoet. [2] Volgens verweerder was er op het moment van binnenkomst van referent in Nederland geen gezinsleven tussen eiseres en referent dat voor herstel in aanmerking komt.
Wat voert eiseres aan?
4. Eiseres stelt dat haar bezwaren onvoldoende zijn meegenomen in de beslissing op bezwaar en dat verweerder daarom zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiseres is het beleid van verweerder om bij binnenkomst te kijken of er sprake is van huwelijksleven in strijd met Richtlijn 2003/86/EG. [3] Verder stelt eiseres dat verweerder voorbij is gegaan aan de intenties van eiseres en referent en geen aandacht heeft besteed aan hun pogingen om hun huwelijksleven vorm te geven. Ook zou er sprake zijn van excessief formalisme, indien eiseres voor een verblijfsrecht bij haar echtgenoot een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM zou moeten indienen. [4] Tot slot stelt eiseres dat er ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het moment van binnenkomst van referent als peildatum voor het gestelde huwelijksleven kunnen nemen. Artikel 9, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn biedt de mogelijkheid om het recht op gezinshereniging te beperken tot vluchtelingen wier gezinsband al vóór binnenkomst bestond. De wetgever heeft met artikel 29, tweede lid, Vw gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in strijd zou zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een werkelijk huwelijksleven. Verweerder verwijst terecht naar de uitspraak van 8 april 2020 waarin de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat als een vreemdeling en referent in het land van herkomst geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven uitoefenen, er geen gezinsleven bestaat dat voor herstel in aanmerking komt. [5] Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat referent en eiseres elkaar maar twee keer ontmoet hebben en vervolgens elkaar een jaar lang niet gezien hebben vóór referent naar Nederland reisde.
Tot referent Jemen verliet, bestond het huwelijksleven van referent en eiseres enkel uit contact op afstand. Om het huwelijksleven te herstellen is het daarom niet noodzakelijk dat eiseres nareist. De gesloten huwelijksakte, hun intenties, hun nadien geboren zoon en hun huidige pogingen om hun huwelijksleven vorm te geven maken de situatie van toen niet anders en kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden.
7. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van excessief formalisme. Toetsing aan artikel 8 van het EVRM vergt een veel omvangrijkere beoordeling dan het beperkte kader van de nareisvergunning. De inmiddels ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM met bijbehorende leges is dan ook de juiste weg om een dergelijke toetsing te laten verrichten.
8. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder niet onterecht een belangenafweging achterwege heeft gelaten, omdat het beoordelingskader een belangenafweging niet vereist. Voor zover deze grond begrepen moet worden als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, oordeelt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom het bestreden besluit onevenredig is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Paragrafen C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire.
3.De Gezinsherenigingsrichtlijn.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.