Beoordeling door de rechtbank
5. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1992 en bezit de Pakistaanse nationaliteit. Zij heeft op 7 september 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar broer en schoonzus te bezoeken.
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens hem redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum te verlaten. Volgens verweerder zijn de sociale en economische binding van eiseres met Pakistan niet zodanig sterk dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat deze afwijzingsgrond in bezwaar wordt gehandhaafd.
7. In het primaire besluit is als reden voor de afwijzing van het visum ook genoemd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt zowel voor ‑ samengevat de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze afwijzingsgrond wel wordt gehandhaafd maar in het bestreden besluit geen verdere bespreking behoeft omdat de andere weigeringsgrond al genoeg is om het visum af te wijzen.
Heeft verweerder in het bestreden besluit slechts de afwijzingsgronden herhaald?
8. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder geen acht heeft geslagen op wat zij in bezwaar heeft aangevoerd maar slechts de afwijzingsgronden uit het primaire besluit heeft herhaald.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder is immers in het bestreden besluit ingegaan op dat wat eiseres over haar sociale- en economische binding in bezwaar heeft aangevoerd. Ook heeft verweerder de in bezwaar overgelegde vragenlijst en de in bezwaar overgelegde bankafschriften bij het nemen van het bestreden besluit betrokken. Verweerder heeft dus, anders dan eiseres veronderstelt, in het bestreden besluit niet slechts de afwijzingsgronden uit het primaire besluit herhaald.
Twijfel over tijdige terugkeer?
10. Eiseres voert verder aan dat zij bewijzen heeft overgelegd van haar economische binding en van haar sterke sociale banden. De stelling van verweerder dat er geen rekening kan worden gehouden met haar dienstbetrekking omdat eiseres haar salaris niet per bank ontvangt, vindt zij onbegrijpelijk. Bijna 90% van het betalingsverkeer in Pakistan vindt nog steeds contant plaats en eiseres is niet bij machte dit te veranderen.
11. De rechtbank overweegt dat bij beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat de aanvrager het voornemen heeft om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum, verweerder het criterium van sociale en economische binding mag hanteren. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een zodanig sociale binding met Pakistan heeft dat tijdig terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eiseres 31 jaar is, ongehuwd is en geen kinderen heeft zodat zij geen sociale band heeft wat betreft een eigen gezin waarvoor zij verantwoordelijkheid draagt. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat niet is gebleken is dat eiseres de zorg heeft voor directe familieleden of in staat zou zijn hen te onderhouden en dat niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Pakistan terug te keren.
13. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar economische binding met Pakistan zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat haar tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd is. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiseres daadwerkelijk inkomsten ontvangt. Op de bij de visumaanvraag en in bezwaar overgelegde bankafschriften staan immers geen stortingen/overschrijvingen die te herleiden zijn tot de daadwerkelijke ontvangst van het gestelde salaris zoals dat op de overgelegde salarisstroken staat vermeld (Rs 69,370.00). De beroepsgrond dat eiseres haar salaris contant krijgt uitbetaald, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden. Het is immers aan eiseres om te onderbouwen dat zij daadwerkelijk inkomsten genereert uit de door haar gestelde werkzaamheden. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres daarin niet is geslaagd.
14. Eiseres heeft in beroep en ter zitting nog stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat haar werkgever inmiddels – het salaris op haar bankrekening stort. De rechtbank stelt vast dat deze stukken een salarisbetaling van 15 augustus 2023, een stortingsbewijs van 5 september 2023 en bankafschriften over de periode van 1 augustus 2023 tot en met 30 oktober 2023 ‑ dateren van na het besluit op bezwaar. Vanwege het ex-tunc toetsingskader betrekt de rechtbank deze stukken daarom niet bij de beoordeling van het beroep. Immers, reeds omdat deze stukken dateren van ná het bestreden besluit heeft eiseres hiermee niet alsnog aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van dat besluit daadwerkelijk inkomsten ontving uit de door haar gestelde werkzaamheden. Op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar mocht verweerder zich dan ook op het standpunt stellen dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiseres daadwerkelijk inkomsten ontvangt uit de door haar gestelde werkzaamheden.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten.
Is sprake van schending van de hoorplicht?
16. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
17. De rechtbank overweegt hierover dat verweerder alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar mag afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022.
18. De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. Alhoewel het primaire besluit een ingevuld kruisjesformulier betreft met een standaardtoelichting op de aangekruiste afwijzingsgronden, heeft eiseres daartegen geen met relevante stukken onderbouwd bezwaarschrift ingediend. In wat eiseres in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft verweerder mede gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding hoeven zien om eiseres (of referent) nader te horen over haar sociale en economische binding met het land van herkomst.
19. Uit de voorgaande overweging volgt dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. De stelling van eiseres dat verweerder oneigenlijke argumenten heeft gebruikt om tot een negatief besluit te komen onderschrijft de rechtbank dan ook niet.
20. Omdat verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard heeft verweerder zich ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat hij om die reden op grond van artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is aan eiseres.