ECLI:NL:RBDHA:2023:2205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL23.732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielaanvraag met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat er geen vertrouwen meer kan worden gesteld in de Italiaanse opvangvoorzieningen, gezien de situatie sinds 5 december 2022, waarin Italië alle overdrachten van Dublinclaimanten heeft opgeschort vanwege een gebrek aan opvangplekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de actuele situatie in Italië en dat er geen nieuwe informatie beschikbaar is over de redenen voor het opschorten van de overdrachten. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet zonder nadere motivering kan stellen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, gezien de structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft geoordeeld dat het besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft verder de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,00, en heeft geen aanleiding gezien voor finale geschilbeslechting. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.732

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.D. Albarda).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.733, op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Koro. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de Circular Letter van 5 december 2022. De Italiaanse autoriteiten hebben alle overdrachten geannuleerd vanwege een gebrek aan opvangplekken. Het gaat volgens eiser om een systematische tekortkoming in de opvangvoorzieningen van Italië. Van een tijdelijk gebrek is geen sprake nu deze situatie al sinds 5 december 2022 voortduurt en geen nieuwe informatie bekend is. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering concluderen dat nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gaat om een tijdelijke, feitelijke overdrachtsbelemmering en dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Desgevraagd heeft verweerder op zitting toegelicht dat de overdrachten voor week 7 zijn geannuleerd op initiatief van de DT&V [1] . De DT&V heeft hiervoor gekozen omdat ten aanzien van week 7 geen informatie van de Italiaanse autoriteiten is ontvangen en hij de situatie hierdoor kennelijk onvoldoende duidelijk acht. Volgens verweerder gaat het echter nog steeds om een
tijdelijkeoverdachtsbelemmering omdat Italië binnenkort zou kunnen berichten dat de overdrachten weer kunnen worden hervat. Bovendien zeggen de Italiaanse autoriteiten zelf dat het een tijdelijke belemmering betreft en dat het aanvaarden van Dublinclaims middels claimakkoorden niet is gestopt. Op zitting heeft verweerder niet kunnen aangeven of navraag is gedaan bij de Italiaanse autoriteiten of op welke termijn een overdracht kan worden georganiseerd indien dit weer mogelijk zou zijn.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt vast dat Italië op 5 december 2022 aan de andere EU-lidstaten heeft laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. Met de aanvullende berichten van 4 januari 2023, 27 januari 2023 en 7 februari 2023 hebben de Italiaanse autoriteiten de situatie steeds voor een korte termijn verlengd tot en met de tweede week van februari (week 6). Op initiatief van de DT&V zijn de overdachten die waren gepland in de derde week van februari (week 7) geannuleerd.
6. Tot op heden heeft deze zittingsplaats geoordeeld dat het opschorten van de overdachten door Italië een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormde. De rechtbank ziet nu aanleiding daarvan terug te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder onder voorgenoemde omstandigheden niet onverkort en zonder nadere motivering stellen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat al sinds 5 december 2022 geen overdrachten van Dublinclaimanten plaatsvinden aan Italië. Er is op dit moment geen (nieuwe) informatie bekend over de redenen waarom de overdrachten niet plaatsvinden. Verweerder heeft geen bericht ontvangen van Italië over de gang van zaken na week 6 en verweerder heeft ook zelf geen onderzoek of navraag gedaan naar de stand van zaken. Er is dus niet meer bekend dan dat er op dit moment nog altijd geen overdrachten plaatsvinden vanwege het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen in Italië en dat onduidelijk is hoe lang deze situatie zal voortduren. De rechtbank ziet hierin en hetgeen ambtshalve bekend is over de opvangvoorzieningen in Italië, een aanknopingspunt dat sprake kan zijn van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen in Italië. Het ligt dan op de weg van verweerder om nader te motiveren dat hiervan geen sprake is en om onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen. Dit onderzoek zou onder meer gericht moeten zijn op de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren, waar de problemen in de opvangvoorzieningen concreet uit bestaan en welke oplossingen of ontwikkelingen te verwachten zijn. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is het besluit ook onvoldoende gemotiveerd. Eisers beroepsgrond slaagt.
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen.
8. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen verdere bespreking.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van F.E. Siblesz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dienst Terugkeer en Vertrek.