In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 29 november 2023, betreft het een beroep van [eiseres] B.V. tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het primaire besluit, genomen op 13 april 2022, stelde de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op € 0,- vast en vorderde een teveel betaald voorschot van € 67.552,- terug. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 6 juli 2022 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna een zitting plaatsvond op 15 juni 2023.
Tijdens de procedure heeft verweerder op 3 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het omzetverliespercentage op 26% werd vastgesteld en de tegemoetkoming op € 27.444,-. Eiseres trok vervolgens haar beroep in op 19 oktober 2023, met het verzoek om vergoeding van proceskosten. De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 8:75a van de Awb, de rechtbank kan bepalen dat het bestuursorgaan in de proceskosten moet worden veroordeeld als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig aan eiseres tegemoet is gekomen. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van proceskosten van € 1.862,77, maar de rechtbank oordeelt dat de overgelegde nota's niet aantonen dat er sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand. De gemachtigde van eiseres heeft zelf geprocedeerd, waardoor er geen recht op proceskostenvergoeding bestaat. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, maar bepaalt wel dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.