ECLI:NL:RBDHA:2023:22146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
5 mei 2024
Zaaknummer
NL23.33296 en NL23.33297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, met zaaknummers NL23.33296 en NL23.33297, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft op 18 december 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat er een feitelijke overdracht naar Zweden gepland stond op 20 december 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht naar Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt vast dat Zweden, op basis van het claimakkoord, de verplichting heeft om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en dat er geen bewijs is dat Zweden zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom hij niet kan klagen bij de Zweedse autoriteiten over een mogelijke schending van zijn rechten.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 22 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.33296 en NL23.33297
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], v-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser) (gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. Eiser heeft op 18 december 2023 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, vanwege de feitelijke overdracht die op 20 december 2023 om 12:45 uur gepland staat.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
3. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond.1 Hieronder legt de rechtbank dit uit.

Waar gaat deze zaak over?

4. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1990. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.

Wat vindt eiser in beroep?

5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Zweden niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. In geval van terugkeer naar
1. Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
Zweden vreest hij voor indirect refoulement. Eisers Zweedse verblijfsvergunning eindigt op 31 januari 2024. Hij kan deze vergunning niet verlengen, omdat hij niet aan voorwaarden voor gezinshereniging van de Zweedse autoriteiten voldoet nu de huwelijksrelatie met zijn partner is verbroken. Verder stelt eiser concrete bewijzen te hebben die aantonen dat hij terug moet terugkeren naar zijn land van herkomst. Overdracht naar Zweden leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM2 en artikel 4 van het Handvest3. Tot slot stelt eiser dat het beleid van verweerder ten aanzien van Syriërs met een Dublin indicatie Zweden is komen te vervallen vanwege het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 20234.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan mag uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
7. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Zweden zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Met het claimakkoord garandeert Zweden dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Niet is gebleken dat eiser niet zou kunnen beklagen bij de Zweedse autoriteiten als Zweden zich niet zijn internationale verplichtingen houdt. Dat eisers Zweedse verblijfsvergunning eindigt op 31 januari 2024 en dat hij niet in aanmerking komt voor een verlenging daarvan omdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden van die vergunning, verandert de zaak niet. Verweerder stelt terecht dat Zweden conform artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiser heeft ook niet gemotiveerd waarom hij tegen een voorgenomen uitzetting niet kan klagen bij de Zweedse autoriteiten. Tot slot heeft eiser nagelaten nader te concretiseren waarom het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 in zijn geval relevant is. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet aan Zweden mag worden overgedragen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4 ECLI:EU:C:2023:934.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 december 2023

Documentcode: DSR32557985

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.