In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker behandeld, die een visum voor kort verblijf heeft aangevraagd om zijn aanstaande bruiloft in Nederland bij te wonen. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor het visum voldeed. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het visum kan ontvangen en naar Nederland kan reizen voor zijn huwelijk.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoeker de bruiloft heeft gepland zonder dat hij toestemming had om Nederland binnen te komen. Bovendien blijkt uit de aanvraag dat de verzoeker oorspronkelijk een visum voor vriendenbezoek heeft aangevraagd, en niet specifiek voor zijn eigen bruiloft. De voorzieningenrechter concludeert dat de wens van de verzoeker om de bruiloft door te laten gaan niet opweegt tegen het belang van de staatssecretaris om de afwijzing van de aanvraag te handhaven.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de verzoeker als in het bezit van een visum moet worden beschouwd tijdens de bezwaarprocedure. De uitspraak is gedaan op 1 november 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.