Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022: 858, volgt dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring met redelijke tussenpozen en periodieke toetsing door een rechterlijke autoriteit dient plaats te vinden. Het Hof van Justitie heeft niet geconcretiseerd wat wordt bedoeld met “redelijke tussenpozen”. Een beoordeling met redelijke tussenpozen wordt hier te lande steeds door de bevoegde nationale autoriteit, de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), gemaakt. De DT&V maakt steeds een beoordeling met redelijke tussenpozen, namelijk elke vier weken of maandelijks. De beoordeling die de DT&V maakt staat in de voortgangsrapportage (M120). Pas na een lange periode is volgens verweerder
rechterlijke tussenkomst vereist. Verweerder stelt, onder verwijzing naar paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat drie maanden als een dergelijke lange periode kan worden aangemerkt. Het staat een gemachtigde vrij om op ieder gewenst moment na een eerder ongegrond beroep, een beroep op grond van artikel 96 Vw in te dienen.
Verweerder merkt voorts op dat eiser door het uitblijven van een binnen de nationale wetgeving onverplichte kennisgeving niet in zijn belangen is geschaad nu door eiser geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere beoordeling aanleiding zouden hebben geleid. Verweerder wijst hierbij op het arrest M.G en N.R van het HvJ EU, d.d. 10 september 2013, C-383/13 PPU, waaruit de nationale rechter die de rechtmatigheid van dat besluit moet beoordelen, de opheffing van de bewaringsmaatregel pas kan gelasten
wanneer hij van oordeel is, gelet op alle feitelijke en juridische omstandigheden van het geval, dat deze schending aan degene die haar aanvoert, ook daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren dat deze administratieve procedure een andere afloop had kunnen hebben. Verweerder stelt vast dat een systeem waarin door middel van een kennisgeving van het voortduren van eisers bewaring aan de controle van de rechtbank te onderwerpen thans niet bestaat. Mocht de rechtbank echter van oordeel zijn dat deze beoordeling niet tot een andere afloop kon leiden, maar vanwege het enkele verstrijken van een termijn tot onrechtmatigheid van de bewaring moet leiden, dan verzoekt verweerder de rechtbank in de uitspraak richting te geven zodat bewerkstelligd kan worden dat verweerders kennisgeving aan de rechtbank als beroep kan worden opgevat om zo op termijn aan een systeem van kennisgeving van voortduring van een bewaring, dat tegemoet komt aan een onafhankelijk van een daartoe strekkend beroep door de gemachtigde van eiser, vorm te geven. In casu kan, ondanks dat er niet binnen de termijn van drie maanden, een kennisgeving is verstuurd, de gehele voorliggende periode (sinds sluiting onderzoek op 19 oktober 2022) beoordeeld en getoetst worden middels de M120. Het indienen van een kennisgeving door verweerder had die inhoudelijke beoordeling niet anders gemaakt.