ECLI:NL:RBDHA:2023:22269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 22/8040 en SGR 23/1214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen tegen openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoeksters tegen de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet open overheid (Woo). De verzoeksters, bestaande uit verschillende internationale entiteiten, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die documenten openbaar wilde maken die verband houden met transvaginale bekkenbodemmatjes. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 11 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel verzoeksters als verweerder aanwezig waren. De zaak draait om de vraag of verzoeksters als belanghebbenden moeten worden aangemerkt en of zij voldoende gelegenheid hebben gekregen om hun zienswijze te geven over de documenten die hen aangaan.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de besluiten van de minister in strijd zijn met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verzoeksters niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze te geven over documenten die hen betreffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorzieningen, aangezien de gevolgen van openbaarmaking onomkeerbaar zijn. De rechter schorst de besluiten van 30 november 2022 en 30 januari 2023 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar en bepaalt dat verweerder verzoeksters alsnog inzage moet geven in alle openbaar te maken informatie die hen betreft. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeksters.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/8040 en SGR 23/1214

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2023 in de zaken tussen

[verzoekster 1] , Inc., gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika,

[verzoekster 2] Sàrl, gevestigd in Zwitserland,
[verzoekster 3] GmbH, gevestigd in Duitsland,
[verzoekster 4] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 1] , tezamen verzoeksters
(gemachtigde: mr. K. van Lessen Kloeke),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mrs. M.A.H. Gatzen en H. Hakan).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Stichting [bedrijfsnaam] ,gevestigd te [vestigingsplaats 2] ( [bedrijfsnaam] )
(gemachtigden: mrs. A. Outhuijse en H. Özcan).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 11 juli 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeksters en de gemachtigden van verweerder en [bedrijfsnaam] .

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
[bedrijfsnaam] heeft op 24 maart 2022 een Wob-verzoek [1] ingediend. Hierin verzoekt zij om openbaarmaking van documenten die gaan over transvaginale bekkenbodemmatjes. Vanwege de omvang van het verzoek om informatie heeft verweerder in vier deelbesluiten op het verzoek beslist. Het verzoek is gedaan op basis van de Wob. Omdat deze wet op
1 mei 2022 is opgevolgd door Woo en er geen overgangsrecht is, heeft verweerder deze besluiten genomen op basis van de Woo.
2.2.
Op 14 oktober 2022 heeft verweerder het eerste deelbesluit genomen. Verweerder heeft daarbij besloten de informatie grotendeels bekend te maken. De stukken zijn na de feitelijke verstrekking met een geanonimiseerde versie van het besluit voor eenieder kenbaar gemaakt op www.rijksoverheid.nl. Verzoeksters hebben van het eerste deelbesluit geen afschrift gekregen, omdat zij volgens verweerder geen belanghebbenden zijn bij dat deelbesluit. Verzoeksters zijn het hiermee niet eens en hebben tegen het eerste deelbesluit bezwaar gemaakt.
2.3.
Op 30 november 2022 is het tweede deelbesluit genomen. Daartegen hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 22/8040). Op 30 januari 2023 heeft verweerder het derde deelbesluit genomen en op 23 maart 2023 het vierde deelbesluit. Ook voor die deelbesluiten hebben verzoeksters de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (SGR 23/1214 en SGR 23/2287). Deze uitspraak ziet op de verzoeken om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen het tweede en derde deelbesluit.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Bij het tweede en derde deelbesluit heeft verweerder besloten de gevraagde informatie grotendeels openbaar te maken. Het tweede deelbesluit ziet op 646 documenten en het derde deelbesluit op 786 documenten. Verweerder heeft deze documenten opgenomen in inventarislijsten. Een aantal van deze documenten zijn al openbaar [2] . Verweerder heeft het verzoek om informatie beoordeeld op grond van artikel 109 van de Verordening medische hulpmiddelen [3] . Informatie die op basis van vertrouwelijkheid tussen de betrokken lidstaten van de EU is uitgewisseld, maakt verweerder niet openbaar. Daarbij heeft verweerder het bezwaar tegen openbaarmaking opgevat als het niet verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de Verordening medische hulpmiddelen. De informatie en communicatie die niet van vertrouwelijke aard zijn of voor zover deze zien op informatie die niet alleen tussen lidstaten is uitgewisseld, maar ook met derden is gedeeld, valt volgens verweerder niet onder de reikwijdte van de bepaling en maakt hij daarom openbaar.
3.2.
Daarnaast heeft verweerder het verzoek beoordeeld op grond van de Woo. Volgens verweerder zijn een viertal weigeringsgronden [4] van toepassing op ((onder)delen van) de aangetroffen documenten.
3.3.
Verzoeksters voeren aan dat zij afgaande op de inventarislijsten bij beide deelbesluiten niet alleen belanghebbenden zijn bij de documenten die met deze deelbesluiten aan hen zijn toegezonden, maar zeer waarschijnlijk ook bij veel meer documenten die op grond van de besluiten (gedeeltelijk) openbaar zullen worden gemaakt. In hun verzoekschriften hebben verzoeksters een opsomming gegeven van de nummers van de documenten waar het hen om gaat. Omdat zij niet alle documenten hebben ontvangen, kunnen zij niet vaststellen of andere openbaar te maken documenten vertrouwelijke informatie bevatten in de zin van artikel 109 van de Verordening en/of artikel 5.1 en/of artikel 5.2 van de Woo. Verweerder had verzoeksters in de gelegenheid moeten stellen een zienswijze te geven. De besluiten zijn daarom genomen in strijd met artikel 4:8, eerste lid van de Awb. Ook zijn zij in strijd met artikel 4.4, vijfde lid, in samenhang met artikel 4.4, zesde lid, van de Woo. De besluiten zijn onzorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd. Verder zijn de besluiten in strijd met onder andere artikel 109 van de Verordening dan wel met de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo genomen.
3.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeksters naar voren gebracht dat bij het eerste deelbesluit documenten openbaar zijn gemaakt die betrekking hebben op verzoeksters, terwijl zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze te geven over die documenten. Verzoeksters willen met de gevraagde voorlopige voorzieningen voorkomen dat dit opnieuw gebeurt.
3.5.
Verzoeksters vragen de voorzieningenrechter beide deelbesluiten te schorsen tot zes weken na de nog te nemen beslissingen op bezwaar en te bepalen dat verweerder alsnog inzage geeft in alle openbaar te maken documenten die informatie betreffende of afkomstig van verzoeksters bevatten, waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend de documenten met de nummers (SGR 22/8040): 606950, 606954, 606955, 606958, 606959, 606961 606970, 606992, 606993, 606997, 606998, 607000, 607004, 607006, 607023, 607031, 607032, 607035, 607049, 607052, 607053, 607054, 607088, 607093, 607094, 607095, 607096, 607097, 607098, 607102, 607104, 607113, 607115, 607117, 607123, 607124, 607125, 607126, 607128, 607130, 607133, 607137, 607141, 607150, 607151, 607158, 607168, 607170, 607171, 607176, 607177, 607179, 607189, 607225, 607236, 607238, 607239, 607257, 607263, 607266, 607268, 607269, 607270, 607272, 607278, 607279, 607284, 607294, 607296, 607298, 607299, 607300, 607301, 607317, 607319, 608896, 608897, 608906, 608909, 608914, 608916, 608918, 608919, 608920, 608922, 608923, 608927, 608929, 608931, 608933, 608935, 608937, 608939, 608941, 608943, 608944, 608945, 608947, 608949 en 608951
en de documenten met de nummers (SGR 23/1214): 708378, 708383, 708388, 708393, 708396, 708400, 708404, 708408, 708412, 708414, 708415, 708419, 708421, 708423, 708428, 708429, 708430, 708432, 708434, 708436, 708439, 708446, 708447, 708467, 708469, 708470, 708471, 708472, 708473, 708474, 708480, 708484, 708485, 708486, 708487, 708489, 708490, 708518, 708521, 715012, 715013, 715014, 715015, 715016, 715017, 715018, 715022, 715025, 715028, 715029, 715030, 715031, 715134, 715035, 715037, 715039, 715043, 715052, 715054, 715057, 715058, 715060, 715061, 715064, 715065, 715066, 715067, 715069, 715070, 715074, 715075, 715076, 715077, 715078, 715079, 715080, 715081, 715082, 715083, 715084, 715085, 715094, 715096, 715099, 715112, 715117, 715118, 715119, 715142, 715153, 715160, 715163, 715168, 715175, 715182, 715184, 715189, 715190, 715191, 715198, 715212, 715214, 715215, 715217, 715219, 715220, 715229, 715232, 715233, 715236, 715238, 715240, 715242, 715249, 715250, 715276, 715311, 715333, 715334, 715387, 715514 en 715444 en dat verweerder verzoeksters voldoende gelegenheid geeft om hierover een zienswijze naar voren te brengen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Is er sprake van een spoedeisend belang?
3.6.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Voordat de zaken inhoudelijk kunnen worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen.
3.7.
Verweerder heeft naar aanleiding van de verzoeken om een voorlopige voorziening aan verzoeksters toegezegd de documenten niet feitelijk openbaar te maken tot twee weken na de beslissingen op bezwaar, voor zover de documenten betrekking hebben op verzoeksters. Het gaat dan alleen over de documenten waarbij verzoeksters belanghebbenden zijn. Verweerder gaat hierbij uit van de documenten die voor een zienswijze aan verzoeksters zijn voorgelegd.
3.8.
Verweerder stelt dat het merendeel van de documenten ten aanzien waarvan verzoeksters stellen ook belanghebbenden te zijn geen inhoudelijk relevante informatie van, of over verzoeksters bevatten waardoor zij geen belang hebben ten aanzien van de openbaarmaking van deze documenten. Ten aanzien van de documenten die deel uitmaken van het tweede deelbesluit met de nummers: 606959, 606961, 606992, 607054, 607102, 607113, 6070115, 607128, 607130, 607137, 606993, 606998, 607088, 607269, 607298 en 608916 en de documenten die deel uitmaken van het derde deelbesluit met de nummers: 708414, 708429, 715029, 715030, 715031, 715035, 715039, 715118, 715134, 715160, 715190, 715191, 715198, 715232, 715236, 715250, 715387 en 715444 is daar volgens verweerder nog discussie over mogelijk. Verweerder is daarom bereid om ambtshalve ook de feitelijke verstrekking van deze documenten hangende bezwaar op te schorten. De toezegging om de openbaarmaking van de documenten op te schorten tot twee weken na de beslissing op bezwaar ziet ook op deze documenten. Verweerder stelt zich daarom primair op het standpunt dat verzoeksters geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorziening.
3.9.
Verweerder verzoekt de voorzieningenrechter primair de verzoeken om een voorlopige voorziening af te wijzen in verband met het ontbreken van een spoedeisend belang gelet op zijn toezegging om de openbaarmaking van een deel van de documenten op te schorten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Subsidiair verzoekt verweerder de verzoeken uitsluitend toe te wijzen voor wat betreft de documenten waarbij verzoeksters naar het oordeel van de voorzieningenrechter belanghebbenden zijn.
3.10.
Omdat het erop lijkt dat niet alle documenten die betrekking hebben op verzoeksters voor een zienswijze zijn voorgelegd, zien verzoeksters zich genoodzaakt de verzoeken om een voorlopige voorziening te handhaven.
3.11.
[bedrijfsnaam] vraagt de voorzieningenrechter geen belang te hechten aan de toezegging van verweerder om de openbaarmaking van (een deel van) de documenten op te schorten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. De toezegging moet volgens [bedrijfsnaam] berusten op een vergissing. Verweerder is op grond van artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo gehouden om openbaarmaking van de documenten op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, maar voor het vrijwillig opschorten van openbaarmaking tot twee weken na de beslissing op bezwaar bevat de Woo geen grondslag. Zo’n opschorting verdraagt zich volgens [bedrijfsnaam] niet met artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo. Die bepaling schrijft feitelijke openbaarmaking voor nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. [bedrijfsnaam] verzoekt de voorzieningenrechter uit te spreken dat verweerder tot feitelijke openbaarmaking moet overgaan van dat deel van de documenten waarbij verzoeksters naar zijn oordeel geen belanghebbenden zijn en van de overige documenten voor zover zich geen wettelijke weigeringsgrond voordoet.
3.12.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de verzoeken om een voorlopige voorziening alleen zien op de documenten die verweerder niet aan verzoeksters heeft voorgelegd om een zienswijze en waarvan verweerder niet heeft gezegd dat er discussie mogelijk is over de vraag of verzoeksters belanghebbenden bij de documenten zijn. Verweerder heeft immers de openbaarmaking van de overige documenten opgeschort tot twee weken na de nog te nemen beslissingen op bezwaar. De omstandigheid dat de derde-partij het niet eens is met de toezegging van verweerder, maakt dat niet anders. Artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo staat er niet aan in de weg dat verweerder gelet op alle betrokken belangen de feitelijke openbaarmaking tijdens de bezwaarprocedure opschort.
3.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorzieningen. Het spoedeisend belang is gegeven op het moment dat zich onder de documenten die verweerder openbaar zal maken documenten bevinden die betrekking hebben op verzoeksters. Dat die situatie zich zal voordoen is niet ondenkbaar, gelet op het betoog van verzoeksters dat verweerder bij het eerste deelbesluit documenten met informatie over verzoeksters openbaar heeft gemaakt die niet voorafgaande aan de openbaarmaking om een zienswijze aan verzoeksters zijn voorgelegd. Verweerder heeft dit niet bestreden. Omdat de gevolgen van openbaarmaking onomkeerbaar zijn, hebben verzoeksters een spoedeisend belang.
Moet verweerder verzoeksters alsnog om een zienswijze vragen?
3.14.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
3.15.
Verzoeksters hebben in hun verzoekschriften naar voren gebracht dat zij op basis van de onderwerpen en woorden die terugkomen in de titels van de documenten zoals die staan vermeld op de inventarislijsten kunnen opmaken dat zij zeer waarschijnlijk ook belanghebbenden zijn bij deze documenten.
3.16.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeksters geen belanghebbenden zijn bij deze documenten, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom verzoeksters, ondanks de vermelding van hun naam of productnaam in de titels van de documenten, niet in aanmerking komen om een zienswijze in te dienen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat per document is bekeken of er mogelijk bedenkingen kunnen zijn tegen openbaarmaking. Voor wat betreft de documenten die niet in het verweerschrift zijn genoemd is dit niet het geval. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat als in een onderwerpregel een naam of productnaam vermeld staat die betrekking heeft op (een product van) verzoeksters, dat niet betekent dat het document inhoudelijk daarover gaat en bezwaar dan wel bedenkingen kunnen bestaan tegen openbaarmaking.
3.17.
Het geschil waarover de voorlopige voorzieningsprocedures gaan, komt er op neer dat partijen van de voorzieningenrechter vragen te beoordelen of verzoeksters belanghebbenden zijn bij de documenten in kwestie. Daarvoor is een spoedprocedure echter niet bedoeld. Het zou een onevenredige belasting zijn om alle documenten één voor één te beoordelen in verband met de vraag of verzoeksters bij de openbaarmaking daarvan belanghebbend zijn, terwijl verweerder hier niet per document of categorie documenten een concreet standpunt over heeft ingenomen.
3.18.
De voorzieningenrechter heeft steekproefsgewijs een aantal documenten [5] bekeken. Onder deze documenten heeft hij documenten aangetroffen met gegevens die verzoeksters betreffen waarmee aannemelijk is dat verzoeksters bij de openbaarmaking daarvan belanghebbende zijn en daarover een zienswijze moeten kunnen geven. Niet uitgesloten is dat dit voor meer documenten geldt.
3.19.
De beide deelbesluiten zijn dan ook genomen in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb en in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Verweerder zal verzoeksters daarom alsnog in de gelegenheid moeten stellen om een zienswijze te geven over de documenten die op hen betrekking hebben. Dat het merendeel van de documenten volgens verweerder geen inhoudelijk relevante informatie van, of over verzoekster bevat, maakt niet dat verweerder kan afzien van toepassing van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb. Of de informatie al dan niet relevant is voor verzoekster, is niet aan verweerder om te beoordelen. Zonder inzage te krijgen in de stukken die op hen betrekking hebben, zijn verzoeksters onvoldoende in staat daartegen effectief bezwaren aan te voeren.
3.20.
De voorzieningenrechter is zich bewust van de belangen die de derde-partij heeft bij een spoedige openbaarmaking van alle documenten die daarvoor in aanmerking komen en ziet het belang van het onderzoek naar mogelijk nalatig toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd op transvaginale bekkenbodemmatjes in Nederland, maar vindt dat deze belangen niet ten koste mogen gaan van een zorgvuldige besluitvorming en de belangen van verzoeksters, gelet ook op de onomkeerbare gevolgen van openbaarmaking.
3.21.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en zal het tweede deelbesluit van 30 november 2022 en het derde deelbesluit van 30 januari 2023 schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder verzoeksters alsnog inzage dient te geven in alle openbaar te maken informatie die verzoeksters betreffen zoals bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, en verzoeksters voldoende gelegenheid dient te geven om hierover een zienswijze naar voren te brengen. Dit geldt in ieder geval ten aanzien van de documenten die staan vermeld onder 3.5. De voorzieningenrechter sluit net als verzoeksters echter niet uit dat mogelijk ook andere documenten informatie bevatten die verzoeksters betreffen. In dat geval dient verweerder verzoeksters ook inzage te geven in overige documenten die verzoeksters betreffen.

Conclusie en gevolgen

4.1.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorzieningen dat de besluiten van 30 november 2022 en 30 januari 2023 zijn geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar.
4.2.
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeksters vergoeden. Daarom krijgen verzoeksters ook een vergoeding van hun proceskosten.
4.3.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoeksters een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft de verzoekschriften ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.511,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst de besluiten van 30 november 2022 en 30 januari 2023 en verbiedt verweerder om de bij deze besluiten openbaar te maken documenten feitelijk te verstrekken aan de derde-partij en voor eenieder openbaar te maken door publicatie op www.rijksoverheid.nl tot twee weken na bekendmaking van de nog te nemen beslissingen op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder verzoeksters alsnog inzage geeft in alle openbaar te maken informatie die verzoeksters betreft zoals bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, in ieder geval maar niet uitsluitend de documenten met de nummers vermeld onder 3.5. en dat verweerder verzoeksters voldoende gelegenheid geeft om hierover een zienswijze naar voren te brengen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 730,- (2 x € 365,-) aan verzoeksters moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan verzoeksters.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
2.Verweerder heeft in de inventarislijsten de vindplaats vermeld.
3.Verordening (EU) 2017/745 van het Europees parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad.
4.Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woo (Internationale betrekkingen), artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (bedrijfs- en fabricagegegevens), artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo (onevenredige benadeling) en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer).
5.Dit zijn de documenten met nummers 606950, 606954, 606955, 606958, 606959, 606961, 606970, 606992, 606997, 607023, 607031, 607032, 607035, 607049, 607052, 607053, 607054, 607093, 607094, 607095.