ECLI:NL:RBDHA:2023:22273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL22.26875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf als familie- of gezinslid en middelenvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij referente. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 april 2023, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is op 7 december 2022 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 12 juli 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigden van eiser als verweerder aanwezig waren, evenals referente en haar familie.

Eiser, geboren in 1988 met de Marokkaanse nationaliteit, heeft op 6 oktober 2021 de aanvraag ingediend. Hij stelt een duurzame en exclusieve relatie te hebben met referente, die in 1993 is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was voor de relatie en omdat referente niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat er veel tegenstrijdigheden en inconsistenties waren in de documenten die eiser had overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser, die zich baseerden op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden heeft besproken en dat eiser zijn individuele situatie niet voldoende heeft onderbouwd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26875

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en verweerder deelgenomen. Ook referente en haar broer en zus zijn verschenen.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser is geboren op [datum 1] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij beoogt bij referente te verblijven in Nederland en heeft daarom op 6 oktober 2021 de onderhavige aanvraag ingediend. Hij stelt dat hij een duurzame en exclusieve relatie met referente heeft. Referente is geboren op [datum 2] 1993 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
4. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Er is onvoldoende informatie overgelegd om te kunnen beoordelen of eiser en referente een duurzame en exclusieve relatie hebben, aldus verweerder. Daarnaast voldoet referente volgens verweerder niet aan het middelenvereiste [1] . Referente heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat zij sinds [datum 3] in dienst is bij [werkgever 1] . Uit raadpleging van Suwinet is gebleken dat referente ook werkzaam is voor [werkgever 2] . Om deze reden en vanwege enkele andere inconsistenties heeft verweerder de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) gevraagd het dienstverband te onderzoeken vanwege een mogelijk gefingeerd dienstverband. De NLA heeft een rapport van bevindingen uitgebracht waarin een aantal tegenstrijdigheden en onduidelijkheden worden vermeld, die maken dat verweerder niet van de juistheid van het dienstverband is uitgegaan.
5. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft hij de volgende stukken overgelegd:
  • foto’s ten bewijze van de relatie;
  • een afschrift van in- en uitreisstempels in het paspoort van referente;
  • een selectie van Whatsapp-berichten;
  • een uitbreiding van antwoorden op de vragen uit de partnervragenlijst;
  • twee getuigenverklaringen;
  • de arbeidsovereenkomst tussen referente en ‘ [werkgever 1] ’;
  • een werkgeversverklaring van ‘ [werkgever 1] ’;
  • loonstroken en betalingsbewijzen.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft referente voldaan aan het middelenvereiste?
8. Eiser voert aan dat referente wel aan het middelenvereiste voldoet. De resultaten van het onderzoek door de NLA nemen niet weg dat het UWV [2] heeft bepaald dat referente recht heeft gehad op een werkloosheidsuitkering en vervolgens op een uitkering in het kader van de Ziektewet. Daaruit kan worden afgeleid dat het UWV het dienstverband van referente als echt heeft beoordeeld.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gewezen op het grote aantal tegenstrijdigheden en inconsistenties dat door de NLA is opgemerkt en gerapporteerd. Onder meer is vermeld dat de werkgeversverklaring van [werkgever 1] en de arbeidsovereenkomst niet overeenkomen wat betreft de datum van indiensttreding van referente. Ook bevatten de arbeidsovereenkomst, de verklaringen van referente aan de NLA en de verklaringen van referente in een e-mail aan verweerder tegenstrijdigheden wat betreft de inhoud van de werkzaamheden van referente. Referente kan geen namen van chauffeurs noemen waarvan zij de planning zou doen. De werkgeversverklaring is door meerdere personen ingevuld, gelet op de verschillende handschriften in verschillende kleuren. Verder zijn de tellingen van de urenlijsten niet correct, heeft referente geen gedateerde tickets van openbaar vervoer over kunnen leggen, en verschillen de verklaringen van referente op meerdere punten van de verklaringen die haar werkgever tegenover de NLA heeft afgelegd in een telefonisch gehoor.
8.2
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser slechts één inconsistentie uit het rapport ter zitting heeft bestreden, namelijk dat het niet opmerkelijk zou zijn dat de werkgeversverklaring door meerdere personen is ingevuld. De overige inconsistenties zijn niet betwist. Gelet op de aard en de inhoud van geconstateerde tegenstrijdigheden is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte niet van het dienstverband uitgegaan. De omstandigheid dat referente een werkloosheids- en een Ziektewetuitkering heeft ontvangen naar aanleiding van dat vermeende dienstverband maakt deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser heeft niet nader onderbouwd op welke wijze het UWV onderzoek heeft gedaan naar dat dienstverband en of daarbij gebruik is gemaakt van dezelfde bevindingen afkomstig uit het rapport. Reeds hierom kan de beroepsgrond niet slagen.
9. Eiser heeft verder een beroep gedaan op het arrest Chakroun [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hij voert aan dat verweerder, gelet op dat arrest, een individuele beoordeling had moeten maken van de situatie van eiser en referente.
9.1
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit alle bij hem bekende omstandigheden besproken en benoemd. Onduidelijk is waarom eiser van mening is dat de besluitvordering door verweerder op dit punt gebrekkig is. In het bestreden besluit merkt verweerder terecht op dat eiser zijn individuele situatie niet nader heeft onderbouwd. Verweerder merkt daarom terecht in het bestreden besluit op dat hij zonder een onderbouwing van de individuele situatie geen beoordeling kan maken anders dan dat hij reeds heeft gedaan. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
9.2
De rechtbank concludeert dat verweerder het middelenvereiste heeft kunnen tegenwerpen. Omdat dit een zelfstandige afwijzingsgrond is, blijft reeds daarom de afwijzing van de aanvraag in stand. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de gronden van eiser die gericht zijn tegen verweerders standpunt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente, omdat dit de uitkomst van de onderhavige zaak niet anders zou maken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit.
2.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117.