ECLI:NL:RBDHA:2023:22280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.7588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsdocumentaanvraag op basis van artikel 9 van de Vw 2000 en artikel 8 van het EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument beoordeeld. Eiseres, een Egyptische vrouw geboren in 1951, heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende grootouder bij haar Nederlandse kleinkinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening door eiseres. De rechtbank heeft de zaak op 23 augustus 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres en haar kleinkinderen in de belangenafweging. Eiseres woont bij haar zoon en kleinkinderen en levert een belangrijke bijdrage aan het gezin, vooral na de scheiding van de moeder van de kinderen. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiseres en haar kleinkinderen niet voldoende zijn meegewogen in het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer is. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op verblijfsrecht en de impact daarvan op gezinnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.7588 (beroep) en NL23.7590 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , verzoekster/eiseres (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 augustus 2022 (primaire besluit) afgewezen. Bij bestreden besluit van 8 maart 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, vergezeld van haar zoon, en de gemachtigde van verweerder. Als tolk was aanwezig M. Fayez.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1951. Zij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende grootouder bij haar Nederlandse kleinkinderen [minderjarige 1] (2012) en [minderjarige 2] (2015), de kinderen van haar zoon [naam 1] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM [2] verschillen partijen van mening of verweerder bij de belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen het belang van eiseres en het algemeen belang van Nederland bij een restrictief toelatingsbeleid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8 van het EVRM
4. De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder de belangen van eiseres en haar kleinkinderen onvoldoende kenbaar heeft betrokken en de belangenafweging ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5. Eiseres woont bij haar zoon en de kleinkinderen en levert een bijdrage aan het gezin. Sinds september 2021 is de moeder, na het beëindigen van de relatie, uit het huis vertrokken. De zoon voedt de kinderen alleen op. Weliswaar is er ook een omgangsregeling met de moeder, maar door psychische problemen is zij kennelijk niet goed in staat bij te dragen aan zorg in het gezin.
6. De zoon heeft een eigen horecaonderneming en is veel aan het werk, ook in de avonden. Het waren onzekere tijden in verband met de corona maatregelen. Het was voor hem niet goed mogelijk het gezin draaiende te houden, ook niet met het regelen van een oppas. Eiseres biedt dagelijks zorg, doet de boodschappen, vangt de kinderen op van school en kookt. Zij zorgt voor stabiliteit in het gezin.
7. Daarbij is er een rapport van de Raad van de Kinderbescherming van 17 maart 2023 overgelegd, waaruit volgt dat de kinderen veel hebben meegemaakt en dat sinds eiseres bij haar kleinkinderen en zoon woont het beter gaat met de kinderen. Aannemelijk is dat als eiseres uit Nederland moet vertrekken dit van invloed is op de kinderen, omdat er dan weer een vrouwelijk figuur uit hun leven verdwijnt.
8. Verder is niet gebleken dat het economische welzijn van Nederland concreet in het geding is. De zoon heeft een goedlopend bedrijf en een koopwoning en kan zijn moeder onderhouden. Doordat eiseres helpt bij de verzorging van de kinderen is eiser ook in staat om in zijn onderneming te werken. Weliswaar is eiseres na het verlopen van haar visum niet vertrokken, maar de gezinssituatie speelde hierbij een grote rol.
9. Gelet hierop kan niet zonder meer worden betoogd dat het belang van verweerder bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan bovengenoemde belangen van eiseres en haar kleinkinderen. Er is sprake van een bijzondere situatie in het gezin, waarbij de belangen van de kinderen onvoldoende zijn meegewogen. In dit licht kan verder niet zonder meer worden betoogd dat van eiseres kan worden gevergd dat zij haar kleinkinderen en referent verlaat.
10. Omdat bovenstaande feiten en omstandigheden ook van betekenis kunnen zijn bij het beroep op [naam 2] ziet de rechtbank geen aanleiding om verder over de [naam 2] -aanvraag te oordelen.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb [3] . De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
13. Ook dient verweerder het griffierecht van €181,- aan eiseres te vergoeden.
14. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511.
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 181
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.