ECLI:NL:RBDHA:2023:22284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
22/6968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder bestuursdwang opgelegd door de burgemeester met betrekking tot hinderlijk geparkeerd voertuig

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de burgemeester van Kaag en Braassem beoordeeld. Eiser had een last onder bestuursdwang ontvangen omdat zijn voertuig hinderlijk geparkeerd stond. De rechtbank concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de last op te leggen, aangezien het voertuig op een openbare weg stond. Echter, de rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste. Eiser betwistte dat de straat een openbare weg is, en de rechtbank stelt vast dat de [straatnaam] in de wegenlegger van de gemeente staat, wat een sterk vermoeden van openbaarheid met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet had moeten overgaan tot het wegslepen van het voertuig, omdat er geen acute noodzaak was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de kosten voor het wegslepen aan eiser moeten worden terugbetaald. Tevens dient de burgemeester het griffierecht van € 184,00 aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de burgemeester van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit 19 januari 2022 van verweerder om hem een last onder bestuursdwang op te leggen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 18 februari 2022 is door toezichthouders van verweerder een voertuig aangetroffen op de [straatnaam] in [plaatsnaam] . Dit voertuig stond hinderlijk en gevaarlijk geparkeerd op zo’n manier dat andere voertuigen er niet langs konden. Eiser is de eigenaar van dit voertuig. Verweerder heeft aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd door het voertuig weg te slepen en in bewaring te stellen. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser is er geen sprake van een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wvw. De [straatnaam] vervult namelijk geen functie ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer. Dit blijkt ook wel uit de wegenlegger. Hierin is bepaald dat de [straatnaam] alleen toegankelijk is voor fietsers en voetgangers. Gemotoriseerd verkeer is niet toegestaan.
Voor fietsers en voetgangers bestond er geen hinder door de geparkeerde auto van eiser. Hij heeft namelijk de 0,82 meter (de minimale breedte van de weg) vrijgehouden.
Verder wordt het pad alleen voor incidenteel bestemmingsverkeer gebruikt door de eigenaren van de woonboten. Dit overigens zonder toestemming van eiser. De erfdienstbaarheid en het recht van overpad zijn volgens eiser al in 2017 beëindigd. Eiser heeft meerdere keren een paaltje neergezet en bordjes opgehangen waarop is aangegeven dat er sprake is van een eigen weg. Deze worden echter steeds verwijderd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is er sprake van een openbare weg?
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto van eiser geparkeerd stond op de [straatnaam] . Tussen partijen is wel in geschil of de gemeente bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. Hierbij moet de rechtbank als eerst bepalen of er sprake is van een openbare weg.
4.1.
Door de hoogste bestuursrechter is bepaald dat de Wegenwet betrekking heeft op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen. Op grond van artikel 49 van de Wegenwet wordt een weg, welke op de wegenlegger voorkomt, aangemerkt als te zijn openbaar onder geen andere dan de uit de legger blijkende beperkingen in het gebruik. Dit kan alleen anders zijn als bewezen kan worden dat na vaststelling of wijziging van de legger, de weg heeft opgehouden openbaar te zijn. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een weg gedurende 30 achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest. [2]
4.2.
De [straatnaam] is opgenomen in de wegenlegger van gemeente Kaag en Braassem. Gelet op het bepaalde in artikel 49 van de Wegenwet bestaat hiermee al een sterk vermoeden dat het hier gaat om een openbare weg. Er is bovendien naar het oordeel van de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de weg heeft opgehouden openbaar te zijn. Hoewel eiser heeft aangegeven dat hij bordjes heeft geplaatst zijn er geen foto’s of andere bewijsmiddelen hiervan aan de rechtbank overhandigd. Daarbij komt dat verweerder wel foto’s aan de rechtbank heeft overhandigd waaruit blijkt dat over meerdere jaren de weg niet was afgesloten. De weg is sowieso altijd toegankelijk geweest voor voetgangers en fietsers overeenkomstig de beperkingen uit de wegenlegger. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van een openbare weg.
Was de last onder bestuursdwang noodzakelijk?
5. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een openbare weg is verweerder in principe bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Het voertuig van eiser stond immers zo geparkeerd op de openbare weg dat andere (motor)voertuigen er niet of lastig langs konden. Op grond van artikel 170 van de Wvw moet worden beoordeeld of het noodzakelijk was om de auto te verwijderen.
5.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verwijdering van het voertuig noodzakelijk was in verband met de vrijheid van het verkeer als bedoeld in artikel 170, lid 1 onder b, van de Wvw nu het vrije verkeer niet langs de auto kon.
5.2.
Over de vraag wanneer er sprake is van noodzakelijkheid wordt in de memorie van toelichting van de WvW [3] toegelicht dat die vraag in het licht van de omstandigheden moeten worden bezien. Bij de waardering van de situatie valt te denken aan de verkeersintensiteit, de snelheid waarmee wordt gereden, de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie en de tijd van de dag. Op wegen, die bijvoorbeeld een voor het verkeer minder belangrijke functie vervullen, zullen de omstandigheden van het concrete geval beslissend zijn.
5.3.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan het vereiste van noodzakelijkheid. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de [straatnaam] een zeer rustige onverharde weg is waar alleen voetgangers en fietsers gebruik van mogen maken. Het enige andere verkeer dat gebruik maakt van deze weg is bestemmingsverkeer richting vier woonboten. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat het volgens verweerder noodzakelijk was om het voertuig weg te slepen omdat de weg toegankelijk moest zijn voor de hulpdiensten volgt de rechtbank evenmin. Gelet op de situatie ter plaatse was de kans zeer gering dat hulpdiensten op korte termijn gebruik hadden moeten maken van de [straatnaam] . In het zeer uitzonderlijke geval dat de hulpdiensten inderdaad gebruik hadden moeten maken van de weg waren er nog andere mogelijkheden om bij de woonboten te komen. Zo is onweersproken door eiser gesteld dat er nog ander pad naast de [straatnaam] loopt, alsook dat er naast de auto nog genoeg ruimte was voor de hulpdiensten om te voet richting de woonboten te gaan.
5.4.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat het direct opleggen van een last onder bestuursdwang noodzakelijk was. Verweerder had dan ook niet over mogen gaan tot het direct wegslepen van de auto van eiser.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat verweerder in dit concrete geval niet voldaan heeft aan de cumulatieve vereisten van artikel 170 van de Wvw. Dat betekent dat verweerder niet bevoegd was eisers voertuig over te brengen en in bewaring te stellen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, het bestreden besluit van 22 september 2022 te vernietigen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Voor zover eiser de kosten voor het wegslepen al aan verweerder heeft betaald zal verweerder deze kosten moeten terugbetalen. Er bestaat immers geen wettelijke grondslag meer voor het verhalen van deze kosten op eiser.
7. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 19 januari 2022 gegrond en herroept dit besluit;
  • bepaalt dat verweerder, indien eiser de kosten al heeft betaald, de kosten voor het wegslepen aan eiser moet terugbetalen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 5 en 170, lid 1 onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) en artikel 3 lid 1, onder a, van de Wegsleepverordening Kaag en Braassem 2009.
2.artikel 7 van de Wegenwet.
3.Kamerstukken II, 1993/1994, 23491, nr. 3, p. 14.