In deze zaak gaat het om een deelgeschil dat is ingediend door een gedetineerde, aangeduid als [verzoeker], die tijdens zijn werkzaamheden in de houtwerkzaal van de penitentiaire inrichting [plaats 1] op 7 maart 2022 een ernstig ongeval heeft gehad. Tijdens het zagen van planken met een formaatzaag heeft hij een deel van zijn rechterduim verloren. De gedetineerde heeft de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van dit ongeval, maar de Staat heeft de aansprakelijkheid afgewezen. De gedetineerde verzoekt de rechtbank om te verklaren dat de Staat aansprakelijk is en om een voorschot op de schadevergoeding te betalen.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil. Dit is omdat er bewijslevering nodig is om de aansprakelijkheid vast te stellen, wat niet past binnen de deelgeschilprocedure. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Staat op grond van artikel 7:658, vierde lid, BW een zorgplicht heeft jegens de gedetineerde, maar dat het aan de Staat is om aan te tonen dat zij aan deze zorgplicht heeft voldaan. De Staat heeft aangevoerd dat de gedetineerde voldoende instructies heeft gekregen en dat er toezicht was, maar de gedetineerde betwist dit.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzochte verklaring voor recht zal worden afgewezen, omdat niet vaststaat dat de Staat aansprakelijk is voor de schade. De kosten van de procedure zijn begroot op € 3.050,50, maar de Staat is niet veroordeeld tot betaling daarvan, aangezien de aansprakelijkheid nog niet is vastgesteld.