ECLI:NL:RBDHA:2023:22296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W2 door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs, type W of W2. De minister heeft deze aanvragen met besluiten van 26 februari 2024 afgewezen, en het bestreden besluit van 14 juni 2024 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat is toegewezen.

Eisers hebben twee asielprocedures doorlopen die niet hebben geleid tot vergunningverlening. Op 31 augustus 2016 is aan hen een terugkeerbesluit met een inreisverbod opgelegd. Op 4 maart 2022 kregen zij tijdelijk bescherming op grond van de richtlijn Tijdelijke Bescherming, maar dit recht werd op 18 november 2022 ingetrokken. De minister heeft de eerder verstrekte O-documenten ingenomen. Eisers hebben op 29 januari 2024 aanvragen voor een W(2)-document ingediend, maar deze zijn afgewezen omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen W(2)-document heeft verstrekt, omdat eisers geen rechtmatig verblijf hebben. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eisers af, waaronder de stelling dat de minister had moeten afwijken van het beleid. De rechtbank concludeert dat eisers zelf afstand hebben gedaan van hun O-documenten en dat er geen reden is om hen een W(2)-document te verstrekken. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eisers krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27671

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] ,

V-nummer: [V-nummer 1] ,
[naam 2] ,
V-nummer: [V-nummer 2] ,
[naam 3] ,
V-nummer: [V-nummer 3] ,
[naam 4] ,
V-nummer: [V-nummer 4] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs, type W of W2 (W(2)-document).
1.1.
De minister heeft deze aanvragen met de besluiten van 26 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juni 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.
3. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Totstandkoming van het besluit

4. Eisers hebben twee asielprocedures doorlopen die niet hebben geleid tot vergunningverlening. Op 31 augustus 2016 is aan eisers een terugkeerbesluit met een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4.1.
Eisers hebben op 4 maart 2022 tijdelijk bescherming gekregen op grond van de richtlijn “Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG)” (hierna: de richtlijn). Zij hebben dit recht op bescherming op 18 november 2022 ingetrokken, omdat zij een procedure wilden starten om een verblijfsvergunning te verkrijgen op de grond dat zij buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten (hierna: buitenschuldvergunning). De minister heeft de Vreemdelingen Identiteitsbewijzen type O (hierna: O-documenten) die eisers in verband met de bescherming op grond van de richtlijn hadden gekregen, ingenomen en vernietigd, zo blijkt uit een notitie van de minister van 9 juni 2023.
4.2.
In verband met hun wens een buitenschuldvergunning te verkrijgen hebben eisers een verzoek om bemiddeling bij DT&V ingediend. DT&V heeft de bemiddeling beëindigd. Het bezwaar van eisers hiertegen is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar op 11 juli 2024 ongegrond verklaard (NL23.37791).
4.3.
Eisers hebben op 29 januari 2024 aanvragen voor een W(2)-document ingediend.
Het bestreden besluit
4.4.
De minister heeft deze aanvragen op 26 februari 2024 afgewezen en deze besluiten na bezwaar gehandhaafd in het bestreden besluit. Eisers voldoen niet aan de voorwaarde van artikel 4.21, eerste lid, onder c en d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) voor het gevraagde W(2)-document: zij hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 in de zin dat zij een verblijfsvergunning hebben of in procedure zijn voor verlening (of verlenging) van een verblijfsvergunning en zij de uitkomst van die procedure volgens de wet of een uitspraak van de rechter in Nederland mogen afwachten.
Volgens de minister is er ook geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvragen van eisers toch in te willigen. Dat eisers problemen ervaren doordat zij niet over een identiteitsbewijs beschikken, maakt niet dat aan hen een W(2)-document moet worden verstrekt. Eisers hebben immers zelf gekozen voor het stopzetten van hun aanvragen voor verblijf onder de richtlijn en hebben daarmee afgezien van hun recht op een O-document waarmee zij zich konden identificeren.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de minister eisers terecht geen W(2)-document heeft verstrekt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden van beroep
7. Eisers stellen dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en dat het bestreden besluit met name niet voldoet aan de vereisten van de menselijke maat en evenredigheid. Eisers vinden dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.1.
Eisers wijzen erop dat het stopzetten van het verblijf onder de richtlijn juist op instigatie van DT&V is geschied. Zolang eisers onder de bescherming van de richtlijn vielen zou niet verder kunnen worden gegaan met een buitenschuldprocedure, waarvoor eerst een positief advies van DT&V nodig is. Ook stellen eisers dat zij door hun jarenlange verblijf in Nederland al voor de peildatum sec niet onder de werking van de richtlijn vallen. Verder stellen zij dat zij door het ontbreken van documenten ook niet het voordeel hebben van een verblijfsrecht op grond van de richtlijn, namelijk het kunnen werken. Eisers vinden dan ook dat de minister onderzoek had moeten doen of eisers gegronde reden hadden om af te zien van het O-document. De minister had hen daarom ook moeten horen.
7.2.
Verder stellen eisers dat de minister aanleiding had moeten zien om hen een W2-document te verstrekken, omdat het doel van het W2-document is om vreemdelingen zonder verblijfsstatus de mogelijkheid te geven zich te identificeren. Eisers wijzen erop dat zij momenteel documentloos zijn en buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten, omdat zij niet in het bezit kunnen komen van de benodigde documenten ondanks hun vele inspanningen en door de oorlog in Oekraïne. Zij verkeren in een vacuüm, mede veroorzaakt door het niet communiceren en of samenwerken tussen de IND en DT&V. De minister had hierbij oog moeten hebben voor het feit dat van mensen uit Oekraïne niet kan worden gevergd uit Nederland te vertrekken, maar dat deze groep zich wel moet kunnen identificeren. De minister had moeten vaststellen dat eisers hiermee behoren tot een vergeten groep.
7.3.
Eisers stellen dat het niet kunnen beschikken over een W2-document voor hen leidt tot onevenredig nadelige gevolgen, terwijl er niet aan hun identiteit en nationaliteit wordt getwijfeld. Zij hebben dit in een brief uiteengezet. Zij zijn met het nemen van beslissingen in sterke mate afhankelijk van derden. Zij worden hierdoor beperkt in hun vrijheid dan wel hun zelfbeschikkingsrecht en dit toornt aan hun persoonlijke vrijheid en daarmee het recht op privacy en menselijke waardigheid.
Overwegingen van de rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van de minister ter zitting terecht als uitgangspunt benadrukt dat het W2-document is bedoeld als bewijs van rechtmatig verblijf in het geval de vreemdeling geen paspoort heeft. Zoals in het bestreden besluit weergegeven en beschreven onder 4.4 hebben eisers geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 4.21 lid 1 onder c of d van het Vb 2000. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Eisers voldoen daarom niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het door hen gevraagde W2-document.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in de door eisers aangevoerde feiten en omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om eisers, hoewel zij niet aan de voorwaarden voldoen, toch een W2-document te verstrekken.
Zoals de gemachtigde van de minister ter zitting heeft gesteld is er voor toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht geen mogelijkheid, nu er geen sprake is van beleid en er dus geen mogelijkheid is om af te wijken van beleid.
Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat de minister eerder heeft geconcludeerd dat eisers vallen onder de werking van de richtlijn en hen daarom O-documenten heeft verstrekt. Hieruit volgt dat niet is gebleken dat eisers behoren tot een vergeten groep, waarvoor niets is geregeld. Dat eisers de mening zijn toegedaan dat zij niet onder de werking van de richtlijn vallen, doet hieraan niet af. Eisers hebben er zelf voor gekozen om hun recht op bescherming op grond van de richtlijn in te trekken, met als gevolg dat zij ook niet meer over een O-document beschikken. Dat zij dit hebben gedaan omdat dit volgens DT&V moest, blijkt niet uit het dossier. Ook betekent dit niet dat eisers recht zouden hebben op een W2-document. De minister heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers te horen over de gegrondheid van hun keuze om af te zien van de O-documenten.
Dat de weigering W2-documenten te verstrekken onevenredig is door de nadelige gevolgen voor eisers omdat zij zich niet kunnen identificeren, volgt de rechtbank niet. Eisers hebben zelf afstand gedaan van hun O-documenten, terwijl niet is gebleken dat zij die niet weer kunnen verkrijgen en zij zich daar dan weer mee kunnen identificeren. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting naar voren gebracht dat eisers zich weer zouden kunnen melden voor het verkrijgen van bescherming op grond van de richtlijn en daarmee een O-document om zich te kunnen identificeren.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.