Op 23 januari 2023 vond er een doorzoeking plaats in de woning van de klaagster, uitgevoerd op basis van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. Tijdens deze doorzoeking werd een geldbedrag van € 7.500,- en diverse voorwerpen in beslag genomen. De klaagster diende op 30 januari 2023 een klaagschrift in bij de rechtbank, waarin zij verzocht om teruggave van de in beslag genomen goederen. De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, stelde dat het beslag op het geldbedrag moest blijven bestaan in verband met een verdenking van witwassen tegen de klaagster.
De rechtbank behandelde het beklag op 13 maart 2023. De klaagster stelde dat het geldbedrag haar eigendom was en dat zij dit had gespaard voor een hypotheekaanvraag. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de klaagster niet-ontvankelijk was in haar verzoek om teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen, omdat zij niet de eigenaar was. Echter, de rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering niet langer vorderde dat het beslag op het geldbedrag voortduurde, gezien de onderbouwing van de klaagster over de herkomst van het geld. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond voor het geldbedrag en gelastte de teruggave aan de klaagster.
De beslissing van de rechtbank was als volgt: de klaagster werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om teruggave van de overige voorwerpen, maar het beklag betreffende het geldbedrag werd gegrond verklaard en de teruggave daarvan aan de klaagster werd gelast.