ECLI:NL:RBDHA:2023:22322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-I-2023002143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 Sv inzake inbeslagname van goederen in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 3 augustus 2023 heeft de rechtbank Den Haag een beslissing genomen in een beklagprocedure ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 2001, had een beklag ingediend naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten, waarbij op 3 juli 2023 beslag was gelegd op verschillende goederen, waaronder smartphones en een laptop. De klager verzocht om teruggave van deze inbeslaggenomen goederen, maar verscheen niet zelf ter zitting; zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie stelde dat het beklag voor de laptop niet-ontvankelijk moest worden verklaard en dat het beklag voor de overige goederen ongegrond was, omdat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave. De rechtbank oordeelde dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag, maar dat de teruggave van de goederen niet kon plaatsvinden, omdat het EOB door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd en de uitvoering daarvan door de officier van justitie was erkend. De rechtbank verklaarde het beklag ten aanzien van de laptop niet-ontvankelijk en het beklag voor het overige ongegrond. De beslissing werd genomen door rechter N.F.R. de Rooij, in aanwezigheid van griffiers R.O. Hollander en S.N. van Engelenburg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
EOB-nummer: EOB-I-2023002143
Raadkamernummer: 23-017347
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat mr. N. Roos, Hillelaan 30 (postbus 51014, 3007 GA te Rotterdam), 3072 JD te Rotterdam,
hierna: de klager.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek– kort gezegd – op 3 juli 2023 beslag gelegd op onder andere:
  • één zwarte Apple iPhone 14;
  • één zwarte Apple iPhone;
  • één zilverkleurige Apple iPad;
  • één smartwatch met zwarte band;
  • één zwarte Nokia.
De klager heeft op 10 juli 2023 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen en teruggave van een HP laptop, aangezien hij die ná de doorzoeking mist.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 3 augustus 2023 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd EOB-nummer.
De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet verschenen. Aanwezig was zijn raadsman mr. S.C. van Paridon, namens mr. N. Roos, raadsvrouw van de klager. De rechtbank heeft geen afstandsverklaring van de klager ontvangen. De raadsman heeft verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om de zaak in afwezigheid van zijn cliënt te behandelen. De officier van justitie mr. B. Koenders, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De klager heeft zich op het standpunt gesteld - kort gezegd - dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen, voor zover de goederen al door de politie zijn onderzocht. De klager heeft laten inloggen op een van de apparaten en daaruit blijkt dat het onderzoek al verricht is. De uitkomsten van dat onderzoek moeten volgens de klager aan de Belgische autoriteiten worden overgedragen, waarna de goederen aan klager geretourneerd kunnen worden. De raadsman heeft ten aanzien van de laptop ter zitting zich op het standpunt gesteld dat het kaagschrift op dat punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat uit de stukken niet blijkt dat deze in beslag is genomen en dit enkel door klager is gesteld.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag, voor zover dit de laptop betreft, niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat het beklag voor het overige ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om overdracht van de goederen hebben gevraagd. Daarnaast is het onderzoek naar de desbetreffende nog niet afgerond. Zodra het onderzoek is afgerond, kan, in overleg met de Belgische autoriteiten, worden bezien of de goederen aan klager kunnen worden teruggegeven.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 3 juli 2023 aan de klager voormelde kennisgeving verstrekt. De klager heeft vervolgens binnen veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat door de Belgische autoriteiten een EOB is uitgevaardigd in het kader van een onderliggend onderzoek in België. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. In raadkamer heeft de officier nader toegelicht waarom de (uitkomsten van het onderzoek naar de) voorwerpen dienen te worden overgedragen aan voornoemde autoriteiten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5:4:4 Sv voor. Hetgeen door de klager en zijn raadsman naar voren is gebracht aangaande de persoonlijke belangen bij teruggave van de inbeslaggenomen goederen kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet leiden tot gegrond verklaring van het beklag. De rechtbank zal het beklag ten aanzien van de laptop niet-ontvankelijk verklaren, aangezien uit de processtukken niet blijkt dat deze niet in beslag is genomen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de klager:
  • niet-ontvankelijk in zijn beklag voor zover het beklag ziet op de laptop;
  • het beklag voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. N.F.R. de Rooij, rechter, in tegenwoordigheid van
R.O. Hollander en mr. S.N. van Engelenburg, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2023.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter de griffiers. Mr. S.N. van Engelenburg is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.