7.6De rechtbank stelt verder vast dat in het memo van Tauw gemotiveerd wordt betoogd dat de berekening van Antea Group, nu die niet is uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen van de NTA 9065, te onzeker is en onvoldoende inzicht geeft in de daadwerkelijke geurconcentratie voor het 99,99 percentiel. Verweerder heeft dit betoog niet voorgelegd aan de Antea Group en verder ook niet inhoudelijk betwist. Verweerder volstaat met de vermelding dat de scoutingverenigingen verantwoordelijk zijn voor zodanig onderzoek en dat het verplicht stellen van een dergelijk onderzoek niet in redelijke verhouding staat tot het probleem, gelet op de beperkte omvang van de activiteit en gelet op het feit dat nimmer onaanvaardbare geurhinder is geconstateerd. Verder geeft verweerder aan dat voor een onderzoek conform NTA 9065 gegevens over langere tijd benodigd zijn met de exacte momenten van de kampvuren en de weersomstandigheden op dat moment. Over die gegevens beschikt verweerder niet. De rechtbank vindt die weerlegging van de bevindingen van Tauw te mager. Uit het hierboven reeds vermelde overzicht van eisers blijkt immers dat sprake is geweest van beduidend meer kampvuren dan gemiddeld zes per jaar en dat door eisers regelmatig hinder is ervaren en zij daar ook melding van hebben gedaan. Verder blijkt uit dit overzicht ook exact wanneer de kampvuren hebben plaatsgevonden en kan aan de hand daarvan worden achterhaald wat de weersomstandigheden op dat moment waren. Gelet hierop bestaat op grond van het gemotiveerde betoog van Tauw gerede twijfel over de juistheid van de door de Antea Group gehanteerde onderzoeksmethode.
8. Gelet op vorenoverwogene, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit op meerdere punten berust op ontoereikende onderzoeken en niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
9. Nu verweerder nadere onderzoeken dient te verrichten ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de bestuurlijke lus toe te passen omdat niet duidelijk is hoeveel tijd deze onderzoeken in beslag zullen nemen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Eisers werden aanvankelijk bijgestaan door advocaat mr. P.H.J. van Aardenne, die namens eisers een pro-forma en aanvullend beroepschrift heeft ingediend. Gelet daarop stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,-).
12. Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten van de door hun ingeschakelde deskundige in verband met het memo van Tauw. Uit de door eisers overgelegde factuur blijkt dat de deskundige 4 uur heeft besteed aan het opstellen daarvan. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 8:36, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt de vergoeding van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken. Daarbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 134,04. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van € 544,76 aan eisers.