ECLI:NL:RBDHA:2023:2275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
C/09/627063 / HA ZA 22-277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een appartement tussen broer en zus met betrekking tot geldleningen en huurinkomsten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van een appartement tussen een broer en zus, die mede-eigenaren zijn. De partijen hebben een overeenkomst gesloten over de verdeling van het appartement, maar er zijn geschillen ontstaan over de terugbetaling van geldleningen en de verdeling van huurinkomsten. De eiser, de broer, heeft in het verleden bedragen aan zijn zus geleend, maar er is onduidelijkheid over de rente en de terugbetaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is over de rente, waardoor de vordering tot rente niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser zijn aandeel in de huurinkomsten niet volledig heeft ontvangen en dat er een verplichting is om rekening en verantwoording af te leggen over de ontvangen huurinkomsten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en het overleggen van bankafschriften.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/627063 / HA ZA 22-277
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.M. Smetsers te Nijmegen,
tegen
[gedaagde 1]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.W. Jansen te Leiden.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 juli 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 september 2022,
  • de akte overleggen stukken van eiser, tevens akte houdende wijziging van eis,
  • de antwoordakte van gedaagde, tevens akte houdende wijziging van eis,
  • de akte inzake eisvermeerdering in reconventie van eiser.
1.2.
Eiser had ook vorderingen in incident ingesteld, maar deze zijn tijdens de zitting afgedaan door middel van een mondeling vonnis. In dit vonnis zal daarom niet meer op die vorderingen worden ingegaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broer en zus. Sinds 10 mei 1984 zijn zij mede-eigenaar van het appartementsrecht, kadastraal bekend [Gemeente] , [sectieletter] , nummer [nummer] , plaatselijk bekend [adres] (hierna: “het appartement”).
2.2.
De ouders van partijen hebben het appartement aan hen en aan hun twee zussen [zus 1] en [zus 2] geschonken (hierna: [zus 1] en/respectievelijk [zus 2] ), ieder voor een gelijk deel.
2.3.
Op 14 maart 1997 is het aandeel van [zus 2] in drie gelijke delen toebedeeld aan eiser, gedaagde en [zus 1] , waarbij zij zich wegens overbedeling hebben verbonden in totaal een bedrag van HFL 50.000,00 aan [zus 2] te voldoen. Hoewel zij alle drie ieder een derde van dit bedrag verschuldigd waren, heeft eiser het volledige bedrag betaald.
2.4.
Op 17 mei 2000 is het aandeel van [zus 1] in twee gelijke delen toebedeeld aan eiser en gedaagde, tegen betaling van een bedrag van HFL 80.000,00 aan [zus 1] vanwege overbedeling. Ook deze keer heeft eiser het volledige bedrag betaald.
2.5.
In de notariële akte van verdeling staat onder meer:
“Voorts verklaarden de comparanten, handelende zoals gemeld:
-
dat bij voormelde akte van dertien maart negentienhonderdzevenennegentig wegens overbedeling uitbetaalde bedrag ad vijftigduizend gulden (f.50.000,00) feitelijk door[eiser]
werd voldaan, zodat hij ter dier zake een vordering op[ [zus 1] ]
en[gedaagde]
heeft verkregen van elk zestienduizend zeshonderdzesenzestig gulden en zevenenzestig cent (fl.16.666,67);
(…)
  • dat het voormelde thans wegens overbedeling uitbetaalde bedrag ad tachtigduizend gulden (f.80.000,00) feitelijk eveneens door[eiser]
    werd voldaan, zodat hij te dier zake een vordering op de lastgeefster[gedaagde]
    heeft verkregen van veertigduizend gulden (f.40.000,00);
  • dat in verband met beide toedelingsakten[eiser]
    thans een vordering heeft op de[gedaagde]
    van totaal zesenvijftigduizend zeshonderdzesenzestig gulden en zevenenzestig cent (fl.56.555,67)
  • dat deze vordering bij deze bijwege van schuldvernieuwing wordt omgezet in een gelijke
schuld uit hoofde van geldlening tegen nader overeen te komen bedingen.”
2.6.
Het appartement bestaat uit twee verdiepingen die (of waarvan delen) afzonderlijk zijn verhuurd. De hoogte van de huursom is afhankelijk van de verdieping. Zowel eiser als gedaagde hebben huurpenningen ontvangen. Eiser heeft tot juli 2020 steeds de huurinkomsten van de tweede verdieping ontvangen.
2.7.
Eiser liet de te betalen huur overmaken of stortte de door hem ontvangen huur op een bankrekening bij ABN-AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (hierna: de onderhoudsrekening). Aan de onderhoudsrekening was een spaarrekening gekoppeld met rekeningnummer [rekeningnummer 2] .
2.8.
In 2009 heeft eiser gedaagde laten weten dat het saldo aan huurinkomsten het toeliet om aan ieder van hen een bedrag van € 25.000,-- uit te keren. Dat is ook gebeurd.
2.9.
In 2013 heeft gedaagde een bedrag van € 3.280,-- van de onderhoudsrekening ontvangen.
2.10.
Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft gedaagde onder meer aan eiser geschreven:
“De automatische betaling aan jou om, de 2 maanden, zoals ik dat ook ontvang, dat loopt nu goed neem ik aan.
Bij deze wilde ik je vragen om het geld van de [adres] , van 2e verdieping, naar mij toe te sturen alsjeblieft.
Mijn rekening nummer is: [rekeningnummer 3]
Daarna zouden we misschien ook een sommetje kunnen maken, zodat in 1x het geld gewoon per maand is verrekend. Dat lijkt mij wel zo handig.”
2.11.
Eiser en gedaagde zijn op enig moment met elkaar in contact getreden over de verkoop van het appartement aan een derde dan wel toedeling van het aandeel van eiser aan gedaagde.
2.12.
Bij e-mail van 17 juni 2017 heeft eiser gedaagde laten weten dat zij zijn aandeel voor een bedrag van € 74.000,-- kon overnemen. Bij e-mail van 16 februari 2019 heeft eiser laten weten dat dit aanbod nog gold.
2.13.
Op 8 maart 2019 heeft hij in reactie op een e-mail van gedaagde haar onder meer geschreven:
“Met [Naam] zitten we in een vereniging van eigenaren:
[de VVE]
Waarvan [Naam] de voorzitter is
Dit hebben gedaan om een opstalverzekering te kunnen afsluiten, want het blijft fysiek één
pand.
ABN amro bedrijfspolis nr. [polisnummer]
Verder hebben we geen reserves voor onderhoud
Jou nu nog mederekening houder maken heeft geen zin denk ik want ik hef die rekening zo
snel mogelijk op”
2.14.
Op 10 mei 2020 heeft gedaagde eiser per e-mail onder meer het volgende geschreven:

Laat het duidelijk zijn dat ik geen verandering in onze eigendomssituatie wens, maar
dat dat jouw wens is en dat ik na veel sprokkelen in ieder geval 91.000 in huis heb
om jou het grootste gedeelte van de koopsom en de aflossing van jouw lening aan
mij betaal. Ook als de consequentie is dat ik daarvoor ruim 4.400 euro aan
schenkbelasting betaal. Het is niet anders.
Ik wil je dus 74.000 euro voor jouw gedeelte van de woning en 25.400 aan aflossing lening betalen. Dan komt daar nog bij dat ik 4.400 aan schenkbelasting betaal, plus 2% overdrachtsbelasting over een waarde van 91.000 euro; dat is 1820 euro. Dan nog aan notariskosten circa 1600 euro. Bij elkaar is dat dus ongeveer 107.000 euro, waarvan ik aan jou 91.000 euro kan voldoen, waardoor nog een bedrag van 16.000 euro open blijft staan, die ik graag als hypotheek bij jou afsluit tegen een rente van 3% op jaarbasis , lineair af te lossen in circa 31 termijnen.
Dan blijft nog de kwestie van "onze" rekening waar nog bedragen van jou en mij op staan
en waar de huur op werd gestort van …!
Het lijkt mij het beste nu een balans daarvan op te maken, zodat duidelijk is van wie wat is.
Ik vroeg mij af of de rekening op naam van VVE staat of dat het puur een rekening is voor
ontvangst huur. Dat weet ik dus niet. En of de VVE is ingeschreven is in de kamer van
koophandel (wat wettelijk vereist is) en of er een gezamenlijke verzekering met de winkel
beneden is afgesloten bijvoorbeeld. Kun je mij daarover inlichten? Tezamen met je
goedkeuring van mijn voorstel.
Wat mij betreft kunnen we dan afronden als je met het bovenstaande eens bent en als je
dat op korte termijn kunt laten weten, streef ik naar een datum van overdracht op 1 juni
2020.
Als de notaris dat lukt uiteraard.”
2.15.
Op 18 mei 2020 heeft eiser hierop per e-mail gereageerd:
“Hallo [gedaagde 2] ,
Ik wachtte natuurlijk omdat het voorstel door jou nog gelezen moest worden en indien je akkoord was jij dan mij het voorstel zou doen.
we zijn akkoord met het voorstel.
Als je de notaris het voorlopig koopcontract laat opstellen dan kunnen we de verkoop/ koop mogelijk snel afronden.”
2.16.
Op 20 juni 2020 heeft gedaagde per e-mail onder meer aan eiser geschreven:

Hieronder een bericht van de notaris voor de overdracht van jouw gedeelte van de
[adres] aan mij.
Ik stel voor 17.000 euro van jouw te lenen als hypotheek, die ik jou in 36 termijnen
terugbetaal. Zie de berekening hieronder.
De akte van verdeling zal ik laten maken door de notaris zodat we daarna kunnen
afronden en dus transporteren.
Wil je mij aangeven hoeveel er op de gezamenlijke rekening staat en wat mijn
gedeelte is in die reserve?
Als de overdracht gaat plaatsvinden zal ik de huurder aangeven de huur te gaan
storten op een door mij aan te geven rekeningnummer.
Graag zou ik willen dat je mij nog mede-eigenaar maakt in de nu nog lopende
rekening, zodat ik hier ook inzicht in kan hebben.
Als jij, daarna, mijn gedeelte van de gezamenlijke rekening naar mijn
rekeningnummer wil storten dan is alles afgerond.
2.17.
Op 22 juni 2020 heeft eiser daarop onder meer als volgt gereageerd:

Wat betreft de hypothecaire lening zijn we het eens en met de voorwaarden
Over de verdeling van het tegoed van de bankrekening valt niet veel te zeggen, ik
heb je al een paar keer een overzicht gestuurd.
Maar doordat je de datum steeds verschuift wordt is het bedrag ook steeds weer
anders.
Je weet ongeveer wat van jouw is en afhankelijk van de betalingen die nog komen
verandert het tot de dag van overdracht.
Wat ik je nu kan geven zou slechts een indicatie zijn.
Er zijn ook nog wat huurachterstanden van de huurders en achterstand van
huurovermakingen van jou naar mij.
Daar zou ik ook graag een overzicht van jou willen hebben en hoe dat verwerkt
wordt bij de overdracht.
En dan zijn er nog de gemeente belasting, verzekering, bsgr aanslag die al betaald
zijn voor het hele jaar. Dat zou ook nog verrekend moeten worden
Is dat ook iets voor de akte van verdeling?”
2.18.
Gedaagde heeft hierna door een notaris een (concept) akte van verdeling laten opstellen en deze aan eiser toegestuurd.
2.19.
In juli 2020 heeft gedaagde eiser bericht dat de twee huurders, de familie [A] en de familie [B] , de huur vanaf de maand juli 2020 op een andere rekening zullen storten.
2.20.
Op 29 juli 2020 heeft gedaagde aan eiser onder meer geschreven:
“Lang heb je op mij moeten wachten, ik weet het. Dat was heel vervelend, waarvoor
ik mijn excuses al heb aangeboden.
Nu echter, wacht ik al een tijdje op jouw antwoord betreffende de bankrekening. Ik
krijg geen antwoord, niet van jou, niet van de bank.
De bankrekening waar [A] zijn geld op stort, is een rekening waarin ik recht op
inzage heb, als mede-eigenaar van de [adres] . Het geld van de 1e verdieping
heb ik steeds met jou gedeeld, dat was voor persoonlijk gebruik.
De rekening waar de huur van [A] op gestort wordt, was én is de rekening voor
de [adres] : die we altijd gebruikten om reparaties e.d. te betalen.
Afschriften van de laatste 5 jaar dien je in ieder geval nog in jouw bezit te hebben en
die wil ik zien.
Liever van meer jaren, maar in ieder geval van de laatste 5 jaar om te kunnen zien,
als mede-eigenaar wát er gebeurt met die rekening.
Voor mij is duidelijk; geen inzage, geen overdracht.
Bij deze betreffende de [adres] wil ik totaalinzicht in de financiën. Daar heb ik
recht op.
Hoop zéér spoedig post van je te ontvangen! Anders kost het me maar geld, maar
dat heb ik dan nog. Ik wil transparantie in de papieren.”
2.21.
Eiser heeft daarop op 31 juli 2020 geantwoord:
“Ik heb je mail ontvangen,
Er zijn er nogal wat.
We zijn er mee bezig
En gaan proberen dat zo snel mogelijk op te lossen”
2.22.
Tot een toedeling van het appartement aan gedaagde is het niet gekomen. Tussen eiser en gedaagde een geschil is ontstaan omdat gedaagde (voor het passeren van de akte van verdeling) inzicht wilde krijgen in (het beheer van) de onderhoudsrekening door eiser.
2.23.
Gedaagde is vanaf augustus 2020 gestopt het aandeel van eiser in de huurinkomsten die zij van de familie [B] ontving aan eiser te betalen. De laatste betaling van het aandeel van eiser in die inkomsten dateert van 17 juli 2020. Het gaat om een bedrag van € 798,25 (het aandeel van eiser in de ontvangen huur over mei en juni 2020 plus een nagekomen betaling). Het aandeel van eiser van in de door gedaagde ontvangen huur van de familie [A] heeft gedaagde niet afgedragen.
2.24.
Vanaf december 2020 is over de toedeling, de in 2.6 bedoelde geldlening en het niet meer afdragen van het aandeel van eiser in de huurinkomsten door gedaagde tussen mr. Smetsers, de advocaat van eiser, en gedaagde gecorrespondeerd.
2.25.
Bij brief van 1 februari 2021 heeft gedaagde hem onder meer geschreven:
“Totdat ik inzage krijg in die rekening en de toezegging dat mijn gemaakte kosten op basis van de toezegging en aanbod van uw client, handhaaf ik de huidige situatie.
Dat betekent dat ik alle huurinkomsten op een eigen rekening zal aanhouden. Uw client weet precies wat hij aan inkomsten mist. Tot het moment van inzage in [de rekening] zal ik alle kosten die nodig zijn om het object verzekerd en goed in stand te houden voldoen. Op een later moment kan dan een verrekening plaats vinden, als er overeenstemming ontstaat tussen partijen.
U zult begrijpen dat ik op dit moment op geen enkel ander voorstel inga, omdat in het verleden de voorstellen van uw client alleen maar tot kosten hebben geleid en niet tot een transactie of oplossing.
Zoals al eerder aangegeven ben ik bereid om de lening die ik heb bij client in te lossen, maar nogmaals; niet eerder dan de inzage in de rekening [adres] en de toezegging de kosten te zullen vergoeden die ik maakte om de transactie te laten geschieden.”
2.26.
Op 5 oktober 2021 heeft mr. Smetsers gedaagde een concept vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de gemeenschap gestuurd.
Daarin zijn bepalingen opgenomen over de verkoop van het appartement aan een derde en is voorzien in de mogelijkheid dat eiser dan wel gedaagde alsnog het appartement toebedeeld krijgt (uitgaande van de prijs die de derde bereid is te betalen). Daarnaast zijn de volgende bepalingen opgenomen:
“Voorts is gegeven dat beide partijen ten minste sinds 17 mei 2000 inkomsten hebben genoten in verband met het appartementsrecht (bijvoorbeeld huur en rente) en kosten gemaakt hebben met betrekking tot het appartementsrecht (bijvoorbeeld onderhoud en verzekeringspremies). De wederzijdse aanspraken zijn op het moment van redigeren van deze vaststellingsovereenkomst onvoldoende duidelijk, vanwege een beperkte
administratie en een beperkt contact tussen partijen. Deze aanspraken komen, evenwel, ook voor verrekening in aanmerking. In verband met het bepaalde in artikel 3:307, eerste lid BW worden ieders aanspraken ter zake beperkt tot de vijf jaar voorafgaand aan de overdracht[van het appartement aan een derde, rb].
Ten einde aanspraak te maken op enigerlei vergoeding als in het vorige artikel bedoeld, voorzien partijen in de ter zake benodigde (administratieve) bescheiden. Gezien de beperkte administratie die door partijen gevoerd is, zal daarbij te gelden hebben dat over en weer acht te slaan is op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Mochten partijen in goed overleg ter zake niet tot overeenstemming komen, dan is een administrateur/accountant te benoemen om, met inachtneming van de gegeven beperkingen, een berekening te komen van ieders (redelijke) aanspraken. De berekening van de administrateur/accountant zal bindend zijn voor partijen. Als de administrateur/accountant niet kan komen tot de vaststelling van ieders aanspraken, dan komen partijen reeds nu, voor alsdan, overeen dat ieders aanvullende aanspraken op nihil te stellen zijn.”
2.27.
Gedaagde is met de in de conceptvaststellingsovereenkomst voorgestelde afspraken niet akkoord gegaan.
2.28.
Bij brief van 2 december 2021 heeft mr. Smetsers gedaagde onder meer geschreven:

Voorts heeft uw zus, mevrouw [zus 2] , op 13 maart 1997, haar (1/4) aandeel, in gelijke delen, overgedragen aan u, uw broer en uw zus. Ter zake is aan uw zus, mevrouw [zus 2] , destijds, een bedrag van HFL 50.000,00 betaald. Dit bedrag is feitelijk door uw broer betaald. Het vermogen dat uw broer hiervoor aangewend heeft, was eerder
door uw broer, aan een ander, tegen vergoeding van zes procent rente per jaar uitgeleend. Met deze betaling heeft uw broer (per 13 maart 1997) een vordering op u van HFL 16.666,67.
Op 17 mei 2000 heeft ook uw andere zus, mevrouw [zus 1] , haar (1/3) aandeel, in gelijke delen, overgedragen aan u en uw broer. Ook op dit moment is door u en uw broer voorzien in betaling; ook op dit moment is de feitelijke betaling door uw broer gedaan uit vermogen dat, evenals eerder, anderszins uitgeleend was tegen een rente van zes procent per jaar. Aan uw zus is, in totaal, een bedrag van HFL 80.000,00 betaald, waarmee de vordering van uw broer op u per 17 mei 2000 met een bedrag van HFL 40.000,00 is toegenomen tot een bedrag van (in hoofdsom groot) HFL 56.666,67 (of € 25.714,21). Door u is nimmer voorzien in enige vorm van aflossing; rente is nimmer door u betaald maar telkens uit het netto-resultaat van het verhuren van het appartement voldaan (en daarmee de facto voor de helft door uw broer zélf aan hem voldaan).
Op dit moment, mede gelet op uw bericht van donderdag 25 november jl., is onaannemelijk dat binnen afzienbare tijd gekomen zal worden tot de verkoop van het gezamenlijke appartementsrecht, voornoemd, en een daarmee samenhangende (volledige) inlossing van genoemde vordering van uw broer op u. Onaannemelijk is voorts, gelet op het feit dat u sinds 1997 nog niets inloste, dat u op andere wijze binnen redelijke termijn zult leiden tot inlossing van deze vordering. Het is om die reden dat, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:129e BW jo. artikel 6:38 BW, terstond van u verlangd wordt dat voorzien wordt in restitutie van voornoemd bedrag, althans dat aan u de wettelijke termijn van zes weken na heden (aldus tot en met 13 januari 2022) vergund wordt, te voorzien in volledige terugbetaling van al hetgeen u van uw broer leende.”
2.29.
Eiser heeft in de periode 2016 tot 2021 via (periodieke) overboekingen in totaal een geldbedrag van € 21.489,39 van de onderhoudsrekening naar een andere bankrekening overgeboekt die op zijn naam staat.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Eiser vordert – samengevat – na eiswijziging het volgende:
terugbetaling van de uitgeleende € 25.714,21;
betaling van € 2.763,84 aan over de lening verschuldigde rente (P.M.);
gedaagde op te dragen rekening en verantwoording af te leggen over de huurinkomsten etc. in de periode vanaf juli 2020, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00,
primair
te oordelen dat deze uitspraak geldt als vervangende instemming namens gedaagde met hetgeen in de conceptvaststellingsovereenkomst is opgenomen over de verkoop van het appartement, althans een onafhankelijke vertegenwoordiger te benoemen die namens gedaagde tot overeenstemming voor de verkoop van het appartement met eiser komt, althans,
subsidiair
de verdeling van de gemeenschap te gelasten, waarbij het appartement verkocht wordt en de opbrengst tussen eiser en gedaagde, naar rato van hun aandeel, verdeeld wordt, waarbij gedaagde over de periode 22 mei 2017 tot en met 31 oktober 2022 nog een bedrag van € 20.172,06 (PM) dient te betalen als aandeel van eiser in de huurinkomsten en over de periode vanaf 1 november 2022 de helft van de door gedaagde ontvangen huurinkomsten (te verminderen met kosten).
betaling van de proceskosten.
3.2.
Hij legt hieraan het volgende ten grondslag.
Partijen hebben twee geldleningsovereenkomsten gesloten, op grond waarvan eiser gedaagde in totaal dit bedrag heeft geleend. Op 2 december 2021 heeft eiser de geldlening(en) per brief opgeëist.
Partijen hebben afgesproken dat gedaagde voor de geldlening onder A jaarlijks 6% rente zou betalen. Vanaf juli 2020 heeft gedaagde deze rente niet meer betaald. De verschuldigde rente vanaf juli 2020 tot 30 maart 2022 bedraagt € 2.763,84.
Gedaagde voert sinds juli 2020 het beheer over het appartement en de huurinkomsten en is op grond van art. 3:173 BW gehouden daarover aan eiser rekening en verantwoording af te leggen.
primair
Eiser wil zijn aandeel in het appartement verzilveren. Gedaagde is niet in staat het appartement over te nemen en lijkt ook geen bezwaar te hebben tegen verkoop van het appartement aan een derde partij. Zij heeft geen belang bij het behoud van het appartement. Een verkoopprocedure zoals voorgesteld in de door eiser opgestelde conceptvaststellingsovereenkomst doet recht aan de belangen van eiser én gedaagde. Gedaagde kan in redelijkheid haar medewerking niet weigeren. Zij doet dit echter wel en misbruikt daarmee haar bevoegdheid als deelgenoot.
subsidiair
Er moet een einde komt aan de gemeenschap; eiser heeft daar financieel belang bij. Vanaf 22 mei 2017 tot en met oktober 2022 is in totaal een bedrag van € 72.516,92 aan huurinkomsten ontvangen. Eiser heeft daarvan slechts € 16.086,40 ontvangen. Gedaagde dient hem nog een bedrag van € 20.172,06 te betalen.
3.3.
Gedaagde voert verweer. Hierop wordt verderop in dit vonnis ingegaan.
in reconventie
3.4.
Gedaagde vordert – samengevat – na eiswijziging het volgende:
eiser op te dragen om binnen één maand na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de in mei 2020 gemaakte afspraken door samen met gedaagde de definitieve overdracht van het aandeel van eiser in het appartement te bewerkstelligen met toepassing van de tussen eiser en gedaagde in mei 2020 overeengekomen financieringsregeling, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 150.000,00;
te verklaren voor recht dat eiser in de periode 2016 tot en met 2021 zonder rechtsgrond via (periodieke) overboekingen in totaal € 21.489,39 heeft overgemaakt van de onderhoudsrekening naar de rekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] en dat dit bedrag daarom in mindering wordt gebracht op het bedrag dat eiser toekomt op grond van de vordering tot verdeling van de gemeenschap;
betaling van € 94.555,49;
betaling van de helft van de door gedaagde ten behoeve van het appartement gemaakte kosten, waaronder:
a. € 1.461,02 aan onderhoudskosten,
b. € 1.000,00 aan VvE-afdrachten
c. Belastingen; en
betaling van de proceskosten.
3.5.
Zij legt hieraan samengevat weergegeven het volgende ten grondslag:
In mei 2020 is overeenstemming bereikt over toedeling van het appartement aan gedaagde en (de financiering van onder meer) de vordering van overbedeling, terugbetaling van de lening en te betalen schenk- en overdrachtsbelasting. Deze is nog altijd van kracht. Op grond van de overeenkomst is eiser mee te werken aan het toedelen van het appartement aan gedaagde en haar in dat verband financiering te verstrekken.
Eiser heeft in de periode 2016 tot en met 2021 zonder rechtsgrond via (periodieke) overboekingen in totaal € 21.489,39 overgemaakt van de onderhoudsrekening naar de rekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] .
Gedaagde heeft een vordering op eiser uit hoofde van niet-uitgekeerde
huurinkomsten vanaf 1984, die eiser conform de gemaakte afspraken naar de
onderhoudsrekening had behoren te boeken. Deze vordering bestaat uit het totaal
aan ontvangen huurinkomsten, minus de ten behoeve van het appartement
gemaakte gezamenlijke kosten, afdrachten, premies en overige betalingen. Hoewel
deze gelden sinds 1984 zijn opgespaard, is de vordering van gedaagde ontstaan in
mei 2020. Partijen hebben toen immers afgesproken dat zij de balans zouden
opmaken van de onderhoudsrekening. Eiser heeft het aandeel van gedaagde in de op de onderhoudsrekening binnengekomen huurinkomsten (verminderd met de relevante uitgaven) over de periode 1985 tot en met 2021 niet althans niet volledig aan gedaagde vergoed. Voor de periode 1985 tot en met 2021 heeft gedaagde voor de op de onderhoudsrekening binnengekomen huurinkomsten (verminderd met de
relevante uitgaven ten behoeve van het Appartement) recht op een vergoeding
ter hoogte van (minimaal) € 122.835,49. Gedaagde heeft in totaal een bedrag van € 28.280,-- van de onderhoudsrekening uitgekeerd gekregen. Voor de periode 1985 tot en met 2021 heeft gedaagde dus recht op een vergoeding door eiser van (minimaal) € 94.555,49.
De helft van de door gedaagde ten behoeve van het appartement gemaakte kosten komen voor rekening van eiser.
3.6.
Eiser voert verweer. Hierop wordt verderop in dit vonnis ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen van eiser en de tegenvorderingen van gedaagde gezamenlijk besproken worden.
Wat gebeurt er met het appartement?
4.2.
De rechtbank is met gedaagde van oordeel dat partijen op 10 en 18 mei 2020 overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van het appartement. Eiser heeft door middel van zijn e-mail van 18 mei 2020 onvoorwaardelijk ingestemd met het voorstel van gedaagde om zijn aandeel in het appartement over te dragen aan gedaagde. Dat partijen deze overeenkomst hebben gesloten, blijkt ook uit het feit dat een notaris opdracht heeft gekregen om een akte van verdeling op te stellen. Dit is in lijn met de e-mail van eiser van 18 mei 2020, waarin hij het volgende schreef: “
Als je de notaris het voorlopig koopcontract laat opstellen dan kunnen we de verkoop/ koop mogelijk snel afronden.”Uit de context van het bericht moet worden afgeleid dat waar eiser spreekt over een koop(contract) hij feitelijk doelt op een toedeling van zijn aandeel in het appartement aan gedaagde. Hierbij is ook overeenstemming bereikt over het opmaken van de balans van de onderhoudsbankrekening.
4.3.
Eiser heeft hier nog tegen aangevoerd dat niet voldaan is aan de wettelijke eisen voor de koop van een woning, omdat er geen op grond van artikel 7:2 BW benodigde schriftelijke koopovereenkomst is gesloten. Maar dit beroep slaagt niet. Omdat er in dit geval enkel sprake is van een toedeling en niet van (ver)koop van een appartement, gelden de wettelijke eisen voor de koop van onroerend goed, en meer in het bijzonder dat bij een verkoop aan een natuurlijke persoon een schriftelijke koopovereenkomst moet worden opgesteld, niet. Schending van deze vereisten staat daarom niet in de weg aan totstandkoming van deze overeenkomst.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in lijn met de vordering van gedaagde onder A van overweging 3.4 eiser veroordelen om binnen één maand na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de in mei 2020 gemaakte afspraken door samen met gedaagde de definitieve overdracht van het aandeel van eiser in het appartement te bewerkstelligen met toepassing van de tussen eiser en gedaagde in mei 2020 overeengekomen financieringsregeling. Die financieringsregeling houdt in dat eiser gedaagde een bedrag van € 17.000,-- uitleent tegen een rente van 3% per jaar (zie de e-mails van geciteerd onder 2.11 en 2.12), terug te betalen in 36 maandelijkse termijnen conform het schema zoals door de notaris opgesteld en gevoegd bij de e-mail van gedaagde aan eiser van 20 juni 2020 (productie 3 van gedaagde) en dat gedaagde ter zekerheid van de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van die geldlening ten behoeve van eiser een recht van hypotheek op het appartementsrecht vestigt.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze veroordeling de door gedaagde gevorderde dwangsom te verbinden. Eiser heeft gemotiveerd betwist dat het nodig is om dat te doen en gedaagde heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrees gerechtvaardigd is dat eiser niet vrijwillig zal voldoen aan tegen hem uitgesproken veroordeling. In zoverre zal de vordering van gedaagde worden afgewezen.
4.5.
De primaire en subsidiaire vordering van eiser onder 3.1 D zullen worden afgewezen voor zover zij betrekking hebben op de verdeling van het appartement. Daarover is zoals hiervoor al overwogen al overeenstemming tussen partijen bereikt. Mocht gedaagde niet in staat blijken de overeenkomst tot verdeling van het appartement niet na te kunnen komen (bijvoorbeeld door gebrek aan financiering), dan zal eiser die overeenkomst kunnen ontbinden en zo nodig opnieuw verdeling van het appartement vorderen. Ten overvloede wordt overwogen dat het uiteraard de voorkeur heeft als partijen in dat geval in onderling overleg treden om afspraken te maken over de verdere gang van zaken.
Geldlening moet worden terugbetaald
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde een bedrag van € 25.714,21 van eiser heeft geleend en dat zij dit bedrag nog niet aan hem heeft terugbetaald. Omdat eiser de geldlening op 2 december 2021 per brief heeft opgeëist, is zijn vordering nu opeisbaar. Het bedrag van € 25.714,21 (de vordering in 3.1 onder A) zal daarom worden toegewezen. Gedaagde beroept zich erop dat in mei 2020 in het kader van de afspraken over de verdeling van het appartement is overeengekomen dat zij in het kader van de aan haar verstrekte lening een bedrag van € 25.400,00 aan eiser zou terugbetalen. Dit bedrag staat inderdaad in de e-mailwisseling van 10 en 18 mei 2020 genoemd en uit de overgelegde, daarna volgende correspondentie blijkt niet dat eiser gedaagde erop heeft gewezen dat het € 25.714,21 moet zijn. Echter aangenomen moet worden dat hier sprake is van een vergissing. Anders dan dat € 25.400,-- in het voorstel van gedaagde staat genoemd, is niets gesteld en gebleken waarom van dat (lagere) bedrag moet worden uitgegaan en waarom eiser bereid zou zijn € 314,21 prijs te geven. Niet in geschil is dat gedaagde nimmer enig bedrag van de lening heeft afgelost en eiser heeft € 25.714,21 en niet € 25.400,00 aan gedaagde geleend. Gedaagde zal daarom veroordeeld worden € 25.714,21 aan eiser terug te betalen.
Geen rente verschuldigd
4.7.
Eiser stelt dat partijen bij de geldleningsovereenkomst een rentepercentage van 6% hebben afgesproken. Gedaagde betwist dit en betwist in het geheel rente over de lening verschuldigd te zijn. Niet gesteld of gebleken is dat de gestelde rente van 6% rente schriftelijk is vastgelegd. Dit is op grond van artikel 7A:1804 BW, dat inmiddels vervangen is door artikel 7:129c BW en dat van toepassing is op geldleningen die voor 1 januari 2017 zijn gesloten, wél vereist. Eiser heeft zich in zijn akte eisvermeerdering in reconventie er nog op beroepen dat dit gebrek is geheeld doordat de betalingen van de onderhoudsrekeningen aan zichzelf waarvan eiser stelt dat het om rentebetalingen gaat zijn bekrachtigd (art 3:58 BW). Dit verweer slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op bekrachtiging is in ieder geval nodig dat op enig moment als nog aan het wettelijke vereiste wordt voldaan dat nodig is voor de geldigheid van de rechtshandeling. Dat is in dit geval dus het alsnog schriftelijk tussen partijen vastleggen van de door eiser gestelde verplichting van gedaagde over de lening een jaarlijkse rente van 6% rente te betalen. Niet gesteld of gebleken is dat dat is gebeurd. Dit tegenverweer slaagt dus niet.
Voorts heeft eiser zich er nog op beroepen dat in het geval partijen het rentepercentage niet schriftelijk hebben vastgelegd en de overeenkomst over de hoogte daarvan niets bepaald gedaagde op grond van de wet wettelijke rente over de lening aan eiser verschuldigd is (vgl. art. 7A:1805 (oud) BW). Dat is op zichzelf juist, echter dan moet wel vaststaan dat eiser en gedaagde wel zijn overeengekomen dat gedaagde rente over de lening zou betalen. Dat is niet het geval. De rechtbank licht dat hieronder toe.
4.8.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat (6%) rente is bedongen het volgende aangevoerd.
In 1997 was gedaagde noch [zus 1] in staat was hun deel van de overeengekomen overnamesom voor het aandeel in het appartement van [zus 2] te betalen. Eiser was dat wel. Hij woonde op dat moment in een woongemeenschap in Frankrijk en had bij zijn vertrek uit Nederland zijn woning verkocht. Aan die verkoop hield hij (enig) vermogen over dat hij had uitgeleend aan het [X-Fonds] . Dit fonds betaalde hem daarvoor 6% rente op jaarbasis. Eiser had die inkomsten ook nodig.
Volgens eiser was zijn bereidheid om mede namens gedaagde en [zus 1] de volledige overnamesom aan [zus 2] te voldoen, daarmee met name afhankelijk van het antwoord op de vraag of op dezelfde wijze voorzien werd in betaling van rente. Deze situatie was voor alle partijen volstrekt helder én aanvaardbaar en aanvaard, aldus eiser. Tijdens de zitting heeft eiser verder toegelicht dat hij ook e-mails heeft gestuurd waaruit bleek dat hij van de ontvangen huurinkomsten rentebetalingen aan zichzelf deed.
4.9.
Gedaagde betwist met eiser te hebben gesproken over het betalen van rente en zich daartoe heeft verbonden. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij met gedaagde (en [zus 1] ) is overeengekomen dat zij over de lening rente waren verschuldigd. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat gedaagde en [zus 1] hebben aanvaard dat zij jaarlijks 6% rente zouden betalen over de gestelde lening. Voorts overweegt de rechtbank dat als in 1997 al sprake was van een lening dan zonder nadere toelichting – die niet door eiser is gegeven – valt in te zien dat in de akte van verdeling staat dat de vorderingen van eiser op gedaagde vanwege de door hem in 1997 en 2000 verrichte betalingen aan [zus 2] en [zus 1] ‘bijwege van schuldvernieuwing wordt
omgezet(cursv.
rb.) in een schuld uit hoofde van geldlening tegen nader overeen te komen bedingen’.
Er was volgens eiser immers al sprake van een (rentedragende) lening. Dan had het voor de hand gelegen dat dit ook zo was opgenomen in de akte van verdeling juist nu in die akte van verdeling verklaringen zijn vastgelegd over de schuldverhouding tussen eiser en gedaagde en tussen eiser en [zus 1] . Van het omzetten van vorderingen in een geldlening was in dat geval ook geen sprake geweest, immers de vorderingen vloeiden dan nog steeds voort uit een aan gedaagde verstrekte lening. Ook had het gezien het door eiser gestelde belang dat hij naar eigen zeggen had bij het blijven ontvangen van rente voor de hand gelegen dat al in 1997 in de akte van verdeling zou worden opgenomen dat gedaagde en [zus 1] tegen betaling van rente geld bij hem hadden geleend om hun aandeel in de aan [zus 2] te betalen som wegens overbedeling te kunnen voldoen. Eiser heeft tijdens de zitting verwezen naar e-mails die hij gedaagde heeft gestuurd waaruit volgens hem zou blijken dat gedaagde ermee bekend was of kon zijn dat eiser van de huurinkomsten periodiek rente aan zichzelf betaalde. Maar eiser heeft deze e-mails niet in het geding gebracht en ook niet toegelicht wanneer deze e-mails aan gedaagde zijn gestuurd en wat daarvan de inhoud is. Voor zover eiser doelt op een de e-mail die door hem als productie 14 is overgelegd overweegt de rechtbank dat gedaagde het in die e-mail heeft over een huurverhoging van 4% en niet over een voor een lening te betalen rente (“
Anders blijven we het zo doorverhuren, dan hebben we toch altijd een extra centje met 4% verhoging nu ik heb de berichten van mijn woningbouwvereniging ai doorgekregen voor dit jaar, dus ik denk dat we dat ook moeten doen.”).
Conclusie is dat niet is komen vast te staan dat eiser en gedaagde zijn overeengekomen dat gedaagde aan eiser rente zou betalen over de aan haar verstrekte lening. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Dit betekent dat eiser ook geen aanspraak kan maken op wettelijke rente als vergoeding voor het verstrekken van de lening. De vordering van eiser zal op dit punt worden afgewezen.
De financiële afwikkeling
De vordering van eiser tot het afleggen van rekening en verantwoording wordt afgewezen
4.10.
De vordering van eiser tot het afleggen van rekening en verantwoording over huurinkomsten etc. in de periode vanaf juli 2020 (de vordering in 3.1 onder C) wordt afgewezen, omdat gedaagde daar tijdens deze procedure op 30 maart 2022 inmiddels aan voldaan heeft door het overleggen van een bankafschriften en een toelichting daarop. De rechtbank verwijst naar productie 6 aan de zijde van gedaagde.
Het beheer van de onderhoudsrekening
4.11.
Belangrijk, zo niet het belangrijkste twistpunt tussen partijen is hoe eiser is om gegaan met de onderhoudsrekening en daarop door hem ontvangen huurinkomsten, met andere woorden het opmaken van de financiële balans waar het huurinkomsten en uitgaven voor het appartement betreft.
4.12.
Eiser heeft op de voet van art. 22 Rv opdracht gekregen om de bankafschriften en andere administratieve stukken in het geding te brengen die ten grondslag liggen aan het overzicht dat door hem als productie 19 in het geding gebracht. Eiser heeft dat gedaan door bankafschriften te overleggen van de onderhoudsrekening en de daaraan gekoppelde spaarrekening. Hij heeft daarop ook een toelichting gegeven. Volgens eiser is uitgaande van de beginstanden per 1 januari 2016 en de eindstanden per 31 december 2020 sprake van een eindsaldo per 31 december 2020 van de betaalrekening van € 51,04 en van de spaarrekening van € 5.097,95. Van deze bedragen (in totaal € 5.148,99) komt volgens eiser aan hem toe een bedrag van € 1.196,60 en aan gedaagde een bedrag van € 3.952,21.
Volgens eiser moet bij een verdeling van de gemeenschap (ex artikel 3:178, eerste lid BW), worden gerekend vanaf 22 mei 2017 omdat eventuele vorderingen van gedaagde op eiser die zien op de periode daarvoor zijn verjaard. Vanaf 2016 tot en met oktober 2022 is volgens eiser door partijen in totaal aan huuropbrengsten ontvangen een bedrag van € 72.516.92. Dat bedrag is in gelijke delen tussen hem en gedaagde te verdelen. Nu in die periode door eiser een bedrag van slechts € 16.086,40 is ontvangen, is door gedaagde aan eiser nog een bedrag van € 20.172,06 te betalen, aldus eiser.
Gedaagde betwist dat sprake is van verjaring en moet er tussen partijen worden afgerekend vanaf 1985. Op basis van een beredeneerde en met stukken onderbouwde inschatting en de door eiser aangeleverde bankafschriften stelt gedaagde dat zij nog aanspraak maakt op een bedrag van € 94.555,49. Dat is volgens haar haar aandeel in de huurinkomsten over die periode. Daarbij zijn de door haar ontvangen huurinkomsten niet betrokken, omdat deze tot de zomer van 2020 al gelijkelijk over partijen zijn verdeeld, aldus gedaagde. Ook dient volgens haar op het aandeel van eiser een bedrag van € 21.489,39 in mindering te worden gebracht omdat hij dit ten bedrag zonder grond aan zichzelf heeft uitgekeerd.
Zij betwist zelf nog een bedrag aan gedaagde te moeten uitkeren, met uitzondering van het aandeel van eiser de huurinkomsten sinds juli 2020.
4.13.
Gedaagde heeft gesteld dat zij en eiser op enig moment zijn overeengekomen dat eiser de huurinkomsten van de tweede verdieping zou opsparen, met uitzondering van het betalen van kosten ten behoeve van het appartement van die rekening en dat eiser en gedaagde de huurinkomsten van de eerste verdieping steeds met elkaar deelden. Voor zover gedaagde zich beroept op een tekortkoming in de nakoming door eiser van die verplichting gaat dat beroep niet op. Eiser heeft betwist dat die afspraak is gemaakt en die afspraak verhoudt zich zonder nadere toelichting – die niet is gegeven – niet goed met het uitkeren door eiser aan gedaagde van een bedrag van € 25.000,-- in 2009 en het in 2013 ontvangen van een bedrag van € 3.280,-- van de onderhoudsrekening. Ook heeft gedaagde in 2015 aan eiser verzocht de helft van de huurinkomsten van de tweede verdieping aan haar over te maken. Dat staat haaks op haar stelling dat was afgesproken dat eiser de huurinkomsten van de tweede verdieping zou ‘opsparen’. Dat eiser en gedaagde waren overeengekomen dat eiser dat als beheerder van de huurinkomsten van de tweede verdieping gehouden was dat te doen staat daarmee niet vast.
4.14.
Tegelijkertijd is niet gesteld of gebleken dat – met uitzondering van de hiervoor genoemde bedragen – vanaf het moment dat eiser en gedaagde de enige rechthebbenden waren op het appartementsrecht de ontvangen huurinkomsten van de tweede verdieping periodiek of op afzonderlijke momenten zijn verdeeld.
Dat betekent dat als de huurinkomsten na de uitkeringen aan gedaagde in 2009 en 2013 overtreffen de (terecht) gemaakte kosten overtreffen er sprake moet zijn van een positief saldo. Gedaagde stelt, althans heeft sterk het vermoeden dat gezien de stand van het saldo van de onderhoudsrekening en spaarrekening eiser naast het voldoen van kosten ten behoeve van het appartement huurinkomsten zonder recht of titel aan zichzelf heeft uitgekeerd. Hij heeft volgens haar over de periode 2016 tot 2021 voor een bedrag van € 21.489,39 zonder recht of titel naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt. Eiser betwist niet dat hij dat bedrag heeft overgemaakt naar een rekening die (ook) op zijn naam stond, maar betwist dat dit zonder recht of titel gebeurde. Hij voert aan dat hij daarvan de rente over de door hem verstrekte geldlening heeft betaald (zie randnummers 4.7 tot en met 4.9 van dit vonnis), als ook het onderhoud van het appartement en overige uitgaven, zoals belastingen en bijdragen aan de VVE.
4.15.
De huurinkomsten behoren tot de gemeenschap (vgl. art. 3:172 BW). Eiser en gedaagde delen daarin naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschap. Voor zover de huurinkomsten zijn opgespaard moet het saldo (eventueel na aftrek van nog te maken kosten) gelijkelijk over partijen worden verdeeld. Duidelijk is dat het eindsaldo op de inmiddels opgeheven onderhoudsrekening (en de daaraan gekoppelde spaarrekening) niet is van wat dit volgens gedaagde (ongeveer) zou moeten zijn. Zij stelt dat eiser tussentijds bedragen aan zichzelf heeft uitgekeerd.
4.16.
Voor zover eiser bedragen aan zichzelf en tegelijkertijd niet een gelijk bedrag aan gedaagde heeft uitgekeerd is sprake van een feitelijke verdeling. De deelgenoot die bij de feitelijke verdeling blijkt te zijn overbedeeld, is verplicht het te veel ontvangene af te dragen aan een deelgenoot aan wie dit toekomt en daarbij moet art. 3:172 BW in acht worden genomen (vgl. HR 21 februari 1997, NJ 1997/316).
Dat is anders als het gaat om betaling van kosten ten behoeve van de gemeenschap. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat eiser uit de door hem ontvangen huurinkomsten bijvoorbeeld gemeentelijke belastingen en VVE-bijdragen betaalde en dat hij ook bevoegd was deze te voldoen uit het saldo aan huurinkomsten.
Het is daarbij in principe aan eiser te stellen en bij betwisting te bewijzen wat de grondslag is van de betaling verricht vanaf de onderhoudsrekening die ten laste is gebracht van de (opgespaarde) huurinkomsten.
Komt dat niet vast te staan dan moet tot uitgangspunt worden genomen dat het gaat om een feitelijke verdeling van de huuropbrengsten waardoor in principe een overbedelingsvordering van gedaagde op eiser is ontstaan gelijk aan de helft van het van de onderhoudsrekening betaalde bedrag.
Eiser beroept zich erop dat voor zover hij gehouden zijn gedaagde in dit verband iets te betalen de vordering is verjaard voor zover deze is ontstaan vóór 11 mei 2017. Eiser verwijst naar het bepaalde in art. 3:307 BW. Dit artikel is niet van toepassing, omdat een overbedelingsvordering niet voortvloeit uit een verbintenis uit overeenkomst, maar rechtstreeks uit de wet.
4.17.
Eiser heeft toegelicht over (de) bankafschriften van de onderhoudsrekening én de spaarrekening te beschikken en heeft deze overgelegd vanaf 1 januari 2016. Gedaagde heeft de huurinkomsten die eiser volgens haar vóór 2016 moet hebben ontvangen beredeneerd geschat. De rechtbank zal eiser op de voet van art. 22 Rv opdracht geven (kopieën) van alle bankafschriften waarover eiser nog beschikt en die betrekking hebben over de periode 10 mei 1984 tot en met 31 december 2015 bij akte in het geding te brengen en deze zo nodig te voorzien van een toelichting.
4.18.
Gedaagde mag hierna bij akte reageren en voor zover nodig haar eis wijzigen, nu haar eis in reconventie deels is gebaseerd op een beredeneerde inschatting van de huurinkomsten zonder dat zij kon beschikken over bankafschriften van vóór 2016. Daarbij dient gedaagde ook in te gaan op de consequenties van de omstandigheid dat tot mei 2000 eiser en gedaagde niet de enige deelgenoten waren die aanspraak konden maken op de huurinkomsten. Eiser mag daarna een antwoordakte nemen.
4.19.
In dit verband hecht de rechtbank er aan alvast te overwegen dat gedaagde tot in ieder geval 2015 het beheer van de huurinkomsten wat betreft de tweede verdieping geheel aan eiser heeft gelaten. Niet gesteld of is gebleken dat zij eiser op een eerder moment heeft verzocht daarover verantwoording af te leggen en dat eiser dat toen heeft geweigerd of niet heeft gedaan. Voorstelbaar is dat eiser gelet op het lange tijdsverloop niet meer weet of niet meer kan onderbouwen waarom hij bepaalde betalingen van vóór 2016 heeft gedaan waarvan gedaagde mogelijk zal aanvoeren dat daarvoor geen grondslag bestond. Dit heeft mede gelet op het bepaalde in 3:166 lid 3 BW, gevolgen voor de eisen die in dit verband aan de stelplicht van eiser kunnen worden gesteld.
4.20.
Alle overige beslissingen in conventie en reconventie zullen worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 15 maart 2023 voor het overleggen bij akte door eiser van alle bankafschriften van de onderhoudsrekening (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) én de spaarrekening ( [rekeningnummer 2] ) waarover eiser nog beschikt en die betrekking hebben over de periode 10 mei 1984 tot en met 31 december 2015;
5.2.
bepaalt dat gedaagde vier weken daarna de gelegenheid krijgt de in 4.16 bedoelde akte te nemen;
5.3.
bepaalt dat eiser vier weken na de akte van gedaagde gelegenheid krijgt hierop bij antwoordakte te reageren;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
1 maart 2023.