ECLI:NL:RBDHA:2023:2288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling, eiser, die zich tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring heeft verzet. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft op 3 februari 2023 een aanvullend terugkeerbesluit ontvangen, alsook een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij het beroep tegen de maatregel van bewaring tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft op 15 februari 2023 de zaak behandeld in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder een asielaanvraag heeft ingediend die buiten behandeling is gesteld en dat er een terugkeerbesluit en inreisverbod voor twee jaar is uitgevaardigd. Eiser heeft aangevoerd dat het terugkeerbesluit onterecht is, omdat hij rechtmatig verblijf zou hebben op basis van het arrest van het Hof in de zaak Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelt echter dat het eerdere terugkeerbesluit nog steeds van kracht is en dat er geen relevante wijzigingen zijn opgetreden in eisers verblijfsrechtelijke situatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen creëert en dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen dit besluit. Wat betreft de maatregel van bewaring heeft de rechtbank vastgesteld dat de gronden voor de maatregel voldoende zijn onderbouwd en dat eiser deze gronden niet heeft betwist. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.3956 en NL23.3965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Tribak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Bij besluit van 10 december 2021 is eisers asielaanvraag buiten behandeling gesteld en is tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
Bestreden besluit 1: het terugkeerbesluit
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit 1 ten onrechte is uitgevaardigd omdat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van het arrest van het Hof [1] in de zaak Chavez-Vilchez. Er kan dan ook geen sprake zijn van een terugkeerbesluit.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat uit het eerdere terugkeerbesluit al duidelijk blijkt dat Marokko het een land van terugkeer is.
5. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 10 december 2021 op eisers asielaanvraag mede een terugkeerbesluit omvat. Uit dit besluit is voldoende duidelijk dat verweerder eiser heeft verplicht om terug te keren naar Marokko. Niet gebleken is dat zich vervolgens relevante wijzigingen hebben voorgedaan in eisers verblijfsrechtelijke situatie. Evenmin is gebleken dat eiser sindsdien de Europese Unie heeft verlaten, zodat dit besluit nog steeds van kracht is.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit 1 is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep met nummer NL23.3965. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit 1 behoeven dan ook geen bespreking.
Bestreden besluit 2: maatregel van bewaring
7. De rechter in vreemdelingenzaken dient in het kader van de beoordeling van de bewaring zelfstandig te beoordelen of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is voldaan. In dit geval is hierbij van belang dat eiser zich beroept op een rechtstreeks uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiend (afgeleid) verblijfsrecht.
8. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst in te roepen, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
9. De rechtbank is van oordeel dat er geen nader onderzoek heeft hoeven plaatsvinden naar het afgeleide verblijfsrecht, nu eiser enkel heeft gesteld dat hij een vriendin en een stiefkind in België heeft. Eiser heeft zijn stelling op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. Zo heeft eiser niet onderbouwd dat hij een stiefkind heeft en dat sprake is van de vereiste bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen hem en het stiefkind. Ook is het opmerkelijk dat eiser niet weet wat het adres is van zijn vriendin en stiefkind, waar hij stelt ook te hebben verbleven. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor verklaard dat hij geen kinderen heeft en dat hij enkel zorgplicht heeft voor zijn moeder, oma en zus in Algerije en Marokko. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet. Dit betekent ook dat verweerder terecht artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd.
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f: zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h: tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i: heeft te kennen gegeven dat hij/zij geen gevolg zal geven aan zijn/haar verplichting tot terugkeer.
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en de lichte gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd. Ook overigens leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit 1 (NL23.3965);
 verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 (NL23.3956) ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.