In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Georgische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 4 februari 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 15 februari 2023 behandeld in Breda, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, ondanks dat hij in het bezit was van een W-document en een Georgisch rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de ophouding van de eiser op de juiste grondslag was gebaseerd.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was in het belang van de openbare orde, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, dat de zware gronden voor de maatregel niet in stand konden blijven, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico van onttrekking te ondervangen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.