ECLI:NL:RBDHA:2023:2293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Georgische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 4 februari 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 15 februari 2023 behandeld in Breda, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, ondanks dat hij in het bezit was van een W-document en een Georgisch rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de ophouding van de eiser op de juiste grondslag was gebaseerd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was in het belang van de openbare orde, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, dat de zware gronden voor de maatregel niet in stand konden blijven, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico van onttrekking te ondervangen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Panasjan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Georgische nationaliteit.
Voortraject
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder hem ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. Zijn identiteit kon immers wel onmiddellijk worden vastgesteld, omdat eiser in bezit was van een W-document en een Georgisch rijbewijs. De ophouding moest daarom niet op artikel 50, tweede lid, maar op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw worden gebaseerd.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn identiteit wel onmiddellijk kon worden vastgesteld omdat hij over een geldig identiteitsbewijs beschikte. Een W-document is immers geen document als bedoeld in artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Uit het proces-verbaal van de aanhouding blijkt overigens dat eiser op 3 februari 2023 heeft verklaard dat hij zich niet kon identificeren. De overname en ophouding vond aansluitend, op dezelfde datum, plaats. Eiser is daarom op de juiste grondslag opgehouden.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- 4e. verdacht is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4e laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zware gronden 3b en 3c niet in stand kunnen blijven omdat uit het dossier niet blijkt dat verweerder de afwijzende beschikking aan eiser heeft uitgereikt, of op andere wijze aan hem bekend heeft gemaakt. Aan hem kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Evenmin kan hem worden tegengeworpen dat hij niet uit eigen beweging, binnen de in de beschikking genoemde termijn, Nederland heeft verlaten.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn en daarom terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft immers bij besluit van 24 januari 2023 eisers asielaanvraag afgewezen. De afwijzende beschikking is op diezelfde dag bekendgemaakt aan eiser door toezending ervan aan de gemachtigde die eiser in die procedure bijstond. Uit de telefoonnotitie blijkt daarnaast dat de gemachtigde op de hoogte was van het voornemen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser op de hoogte was van de afwijzende beschikking. In die beschikking staat ook dat aan hem een terugkeerbesluit is opgelegd met een vertrektermijn van één week. Eiser heeft daar geen gevolg aan gegeven. Ook blijkt uit het dossier dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken uit het asielzoekerscentrum. Daaruit blijkt dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Door zich niet onmiddellijk in persoon te melden bij de korpschef, heeft hij zich aan het toezicht onttrokken en hiermee zijn terugkeer ontweken of belemmerd. De overige zware en lichte gronden betwist eiser niet. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat en zij kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat de motivering die verweerder in de maatregel van bewaring geeft voor het afzien van een lichter middel niet voldoende inzichtelijk is. Volgens vaste
jurisprudentie mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ingaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser, namelijk dat eiser niet wist dat hij Nederland moest verlaten. Nu dit niet is gebeurd, levert het een motiveringsgebrek op. Tot slot had verweerder moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiser niet op de hoogte was van de uitkomst van zijn asielprocedure.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Het ligt verder op de weg van eiser om persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen die zouden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiertoe voldoende in de gelegenheid is gesteld in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [3]
10. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.