ECLI:NL:RBDHA:2023:2317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21/898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning en belanghebbendheid

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Burgemeester en Wethouders van Westland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 16 december 2020 was genomen, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat alleen diegenen wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als belanghebbende worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, woonachtig in Megchelen, geen grafrechten heeft en niet gemachtigd is om namens anderen op te treden. Er zijn geen gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van eiser aangetoond, waardoor hij zich niet in voldoende mate onderscheidt van anderen.

De rechtbank heeft de relevante juridische kaders uiteengezet, waarbij is benadrukt dat voor de aanvaarding van een belanghebbende een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang vereist is. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/898 WABO

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , eiser

en

Burgemeester en Wethouders van Westland, verweerder,

gemachtigde: B. Wagner,
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[belanghebbende] .uit Wateringen, vergunninghouder
gemachtigde: [vergunninghouder] .

Zitting

De rechtbank heeft op 10 januari 2023 het beroep van eiser gericht tegen verweerders besluit van 16 december 2020 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder, de gemachtigde van de vergunninghouder en de [derde belanghebbende] .
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 17 juni 2020 een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het ruimen en ontgraven (overhoogte) tot op het oude maaiveld van de begraafplaats op het perceel [perceel] (nabij 2) te [plaats].
2. In het besluit van 23 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De werkzaamheden (het ruimen, alsmede het afgraven en het verwijderen van begroeiing en bomen inclusief stobben) moet worden begeleid door een deskundig bedrijf dat beschikt over een certificaat dat hen in staat stelt handelingen te verrichten met betrekking tot het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan.
3. In het besluit van 16 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder – in navolging van de adviescommissie – het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard en zijn bezwaar daarom niet inhoudelijk beoordeeld.
4. Eiser is tegen de beslissing in beroep opgekomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kaderUit artikel 8:1 in combinatie met het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat alleen een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit.
Uit artikel 1:2 van de Awb volgt dat alleen diegene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als belanghebbende wordt aangemerkt.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Daarbij dient dit belang rechtstreeks door het besluit te worden geraakt. [1]
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt in het omgevingsrecht dat wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die door een besluit wordt toegestaan, of overlast heeft van een situatie die illegaal zou zijn, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder ‘gevolgen van enige betekenis’ heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn daarbij van belang de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. De Afdeling bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
5.1
De rechtbank constateert dat eiser woonachtig is in Megchelen. Voorts staat vast dat eiser geen grafrechten heeft of gemachtigd is om namens andermans belangen op te treden in deze zaak. Niet is gebleken van gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of (een eventuele) bedrijfssituatie van eiser. Dat eiser vanuit cultuurhistorisch oogpunt danwel familiale betrekkingen zichzelf wel belanghebbend acht, maakt dit niet anders.
5.2
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser geen persoonlijk belang heeft waarmee hij zich in voldoende mate onderscheidt van anderen. De overige (opera-)criteria waar verweerder naar heeft verwezen kunnen dan ook onbesproken blijven.
5.3
Verweerder heeft eisers bezwaar gericht tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het voornoemde leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is.
7.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2906.
2.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1001.