ECLI:NL:RBDHA:2023:2325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21/6485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van transitievergoeding en de voorwaarden voor langdurige arbeidsongeschiktheid bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Den Haag Centraal 2012 B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de compensatie van een transitievergoeding. Eiseres, Den Haag Centraal 2012 B.V., had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan haar ex-werknemer had betaald na diens langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de datum van indiensttreding van de ex-werknemer op 14 september 2012 en zijn ziekmelding op 26 november 2013. Eiseres had op 23 december 2015 een transitievergoeding van € 4.262,13 bruto aan de ex-werknemer betaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om compensatie door de Uwv was afgewezen, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, die aanvoerde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wel degelijk verband hield met de langdurige ziekte van de ex-werknemer. Eiseres stelde dat de vaststellingsovereenkomst die was getekend, aangaf dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd wegens langdurige ziekte.

De rechtbank concludeerde echter dat uit de vaststellingsovereenkomst niet bleek dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was gebaseerd op langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst lag in het gebrek aan vertrouwen tussen de ex-werknemer en de werkgever, en dat de arbeidsongeschiktheid niet als reden voor het ontslag was genoemd. Daarom werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard en werd de aanvraag om compensatie afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

Den Haag Centraal 2012 B.V., uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Smit),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Procesverloop

In het besluit van 19 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om compensatie van de door eiseres betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 6 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [A] , directeur, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 14 september 2012 is [B] (hierna: de ex-werknemer) bij eiseres in dienst getreden. Per 26 november 2013 is hij ziekgemeld. Na twee jaar ziekte is op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een uitkering aan de ex-werknemer toegekend. Eiseres heeft op 23 december 2015 aan de ex-werknemer een transitievergoeding betaald van € 4.262,13 bruto.
1.2.
Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding. Verweerder heeft hierop het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst met de ex-werknemer is beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. In de notitie ten behoeve van agendapunt 3 van de Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders (de notitie) wordt weliswaar vermeld dat de ex-werknemer langdurig ziek was, maar uit de notitie volgt dat de reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de ex-werknemer het handelen van de ex-werknemer is geweest. Uit de notitie blijkt dat de arbeidsverhouding tussen partijen daardoor verstoord is geraakt. In dat kader wordt artikel 7:669, derde lid, sub h, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemd, dat ziet op de situatie dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3. Eiseres voert aan dat de ex-werknemer wel degelijk ziek was ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het betalen van de transitievergoeding. Aan de notitie komt niet het gewicht toe dat verweerder stelt, aangezien de advocaat van de ex-werknemer met succes heeft bestreden dat de arbeidsovereenkomst kon worden beëindigd op grond van hetgeen in de notitie is vastgelegd. Er is uiteindelijk een vaststellingsovereen-komst getekend en daaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens langdurige ziekte.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de voorwaarden geformuleerd waaraan moet worden voldaan wil een werkgever aanspraak kunnen maken op compensatie.
5.2.
De eerste voorwaarde daarvoor is, gelet op artikel 7:673e van het BW, eerste lid, onder a, 1º in samenhang met artikel 7:673e van het BW, derde lid, dat er in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was, respectievelijk zou zijn als de overeenkomst door opzegging of ontbinding zou zijn beëindigd.
5.3.
De tweede voorwaarde is blijkens artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW dat de betaling van de transitievergoeding verband houdt met langdurige arbeidsongeschiktheid. Artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW geeft namelijk aanspraak op compensatie indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in art. 7:670, eerste lid, onderdeel a, en elfde lid, van het BW, is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
5.4.
Als aan beide voorwaarden is voldaan, verstrekt verweerder op verzoek van de werkgever een compensatie, aldus het eerste lid van artikel 7:673e van het BW.
6. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat in dit geval aan de tweede voorwaarde is voldaan. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt niet dat langdurige arbeidsongeschiktheid aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Hierin wordt onder punt 1 slechts vermeld dat de ex-werknemer op 23 november 2015 twee jaar arbeidsongeschikt is. Onder 2 wordt vervolgens uiteengezet dat er diepgaand verschil van inzicht bestaat tussen de ex-werknemer enerzijds en de aandeelhouders en het personeel anderzijds en dat er geen vertrouwen meer bestaat dat daar nog verandering in gaat komen. “Op grond van het vorenstaande doet zich de situatie voor van artikel 7:669 lid 3 sub h BW, meer in het bijzonder dat het gebrek aan vertrouwen in [B] zodanig is dat van Den Haag Centraal in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met hem te laten voortduren.” Verder bevindt zich in het dossier een brief van 30 november 2015 van eiseres aan de ex-werknemer. Daarin wordt de ex-werknemer onder verwijzing naar de notitie meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang als bestuurder van de vennootschap is ontslagen en dat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn zal eindigen tegen 31 december 2015. Ook hierin wordt de arbeidsongeschiktheid niet als reden voor het ontslag genoemd. Evenmin is dat het geval in de vaststellingsovereenkomst. Eiseres heeft geen stukken in het geding gebracht die in een andere richting wijzen. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd eiseres compensatie toe te kennen voor de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.