ECLI:NL:RBDHA:2023:2326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21/1317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving omgevingsvergunning en de vraag naar afwijkingen in de bouw van een tuinhuis

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, dat hun verzoek om handhavend op te treden tegen een tuinhuis heeft afgewezen. De rechtbank heeft op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouders in afwijking van de verleende omgevingsvergunning hebben gebouwd, maar dat handhaving in dit geval onevenredig zou zijn.

Eisers, wonende aan de [adres] [nummer 2], hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 22 juli 2019 aan de vergunninghouders is verleend voor het vervangen van een tuinhuis. Zij stelden dat de overkapping aan de linkerzijde van het tuinhuis is geplaatst, terwijl deze volgens de vergunning aan de rechterzijde had moeten komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning niet ter beoordeling voorligt, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.

De rechtbank concludeert dat het tuinhuis op de juiste locatie is geplaatst, maar dat de overkapping verkeerd is gepositioneerd. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk is, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat er geen afwijking van de vergunning is. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en bepaald dat het college het door eisers betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2023 in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder

gemachtigde: L. Hansen.
en

H. Schoonderbeek en L. Brand te Hillegom, vergunninghouders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het tuinhuis van het perceel [adres] [nummer 1] afgewezen.
Bij besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Namens eisers is [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouders zijn verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 22 juli 2019 aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van het bestaande tuinhuis op de locatie [adres] [nummer 1] in [plaats]. Op 16 juni 2020 hebben eisers, die wonen aan de [adres] [nummer 2], een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. Eisers hebben daarin gesteld dat de overkapping aan de linkerzijde van het tuinhuis is geplaatst. Dit terwijl uit de bij de aanvraag behorende tekeningen, op basis waarvan de vergunning is verleend, blijkt dat de overkapping aan de rechterzijde van het tuinhuis is vergund.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Het tuinhuis met overkapping is gebouwd in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften het bezwaar ongegrond verklaard. Bezwaarmakers hebben naar de opvatting van de commissie niet aannemelijk kunnen maken dat en op welke wijze van de vergunning zou zijn afgeweken. Bezwaarmakers hebben hun bezwaar ook niet verder toegelicht.
4. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen en voeren hiertegen – samengevat weergegeven – het volgende aan. De omgevingsvergunning had niet verleend mogen worden. Daarnaast is in afwijking van de omgevingsvergunning gebouwd nu de overkapping is geplaatst aan de linkerzijde van het tuinhuis.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat de omgevingsvergunning hier niet ter beoordeling voorligt. Tegen de omgevingsvergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze in rechte vaststaat. De rechtbank merkt daarbij op dat eisers blijkens de stukken bekend waren met de publicatie en kennelijk bewust hebben afgezien van een bezwaarprocedure.
7.1.
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd.
7.2.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank stelt vast dat het tuinhuis op de volgens de situatietekening ingetekende, en dus vergunde plek is geplaatst. Uit de situatietekening is naar het oordeel van de rechtbank echter niet af te leiden op welke plek de overkapping komt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat duidelijk is dat het op de tekening aangegeven rood-omlijnde stuk de overkapping betreft. Daar komt bij dat het tuinhuis blijkens de vergunde tekeningen (bijlage 5c en 5b) een overkapping aan de rechterzijde heeft en niet aan de linkerzijde. De rechtbank concludeert dat het tuinhuis aldus op de juiste locatie is geplaatst, maar dan gespiegeld.
7.3.
De rechtbank overweegt dat, hoewel zij er niet aan twijfelt dat vergunninghouders destijds bij hun aanvraag eenvoudigweg fabricagetekeningen hebben overgelegd, waarbij de invulling van het bouwvolume naar wens kan worden aangepast, en meenden dat één en ander niet zo nauw zou luisteren, dat het algemeen belang bij rechtszekerheid met zich brengt dat derden, waaronder eisers, moeten kunnen vertrouwen op een juiste weergave van de plaatsing van de berging en de overkapping in de tekeningen behorend bij de vergunning.
7.4.
De rechtbank overweegt dat zij overigens geen verdere afwijking van de vergunning ziet, in de zin dat het tuinhuisje zichtbaar is vanaf de openbare weg. Volgens het overgelegde ruimtelijk advies is de impact en het zicht vanaf de omgeving beperkt.
7.5.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is, nu verweerder de afwijzing van het handhavingsverzoek baseert op de motivering dat geen sprake is van een afwijking van het vergunde. Het beroep is gegrond.
7.6.
De rechtbank beoordeelt ten einde te komen tot finale geschilbeslechting op grond van artikel 8:72, derde lid onder a, van de Algemene wet bestuursrecht vervolgens of handhaving zoals door eisers bepleit in het licht van de algemene plicht tot handhaving en de betrokken belangen in deze zaak handhaving evenredig is.
7.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de plaatsing en het volume van het tuinhuisje inclusief overkapping conform de vergunning zijn. Ook de algemene verschijning van het bouwwerk is conform het vergunde. Ter zitting is vervolgens gebleken dat op de plaats waar zich nu de overkapping bevindt, voorheen het terras van vergunninghouders was, zodat zich op dat punt geen relevante wijzing in de beleving van de privacy van eisers voordoet. Eisers hebben erkend dat vergunninghouders sowieso overal in hun tuin kunnen zitten, zodat ook in dat opzicht de plaatsing van de overkapping geen wezenlijk verschil uitmaakt als het gaat om de potentiële inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door uitzicht op of inkijk in de tuin van de buren. Verder is ter zitting gebleken dat de plaatsing van de overkapping geen verschil maakt in het zicht dat eisers hebben op het plantsoen achter het tuinhuis. Hiertegenover staan de financiële belangen van vergunninghouders. Immers, als gevolg van handhaving zullen zij kosten moeten maken. Gelet op de nauwelijks objectiveerbare belangen van eisers bij handhaving en de concrete belangen van vergunninghouders bij instandlating van de gerealiseerde situatie, acht de rechtbank handhaving onevenredig.
8. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank komt daarmee niet toe aan een beoordeling van het verzoek van eisers om schadevergoeding.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
10. Er zijn verder geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.