In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 1 april 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 januari 2023 de Nederlandse ambassade in Teheran heeft gemachtigd om aan de gezinsleden van de referent een mvv te verlenen. Dit besluit heeft geleid tot nieuwe beroepsgronden van eisers, die door de rechtbank zijn gekwalificeerd als bezwaargronden en zijn verwezen naar de verweerder voor beoordeling in de bezwaarprocedure. Eisers hebben vervolgens aangegeven het beroep alleen te handhaven voor zover dit betrekking heeft op een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen van eisers om verlening van een mvv, de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Hierdoor hebben eisers, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Desondanks heeft de rechtbank vastgesteld dat eisers terecht beroep hebben ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op de aanvraag. Dit heeft geleid tot een proceskostenveroordeling van de verweerder. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft verweerder opgedragen het door eisers betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.