ECLI:NL:RBDHA:2023:2348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de beoordeling van de gronden voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die stelt geboren te zijn op een bepaalde datum en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 30 januari 2023 is genomen. Dit besluit houdt in dat aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 14 februari 2023 de gronden van beroep ingediend. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend, en de rechtbank heeft het onderzoek op 22 februari 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden voor de maatregel, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit en nationaliteit, feitelijk juist zijn. Eiser heeft deze gronden niet gemotiveerd bestreden, waardoor de rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar eerdere uitspraken en de voortgang van de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4419

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 14 februari 2023 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Op 22 februari 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [gebootedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
De maatregel van bewaring
2. Aan eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft deze grondslag niet bestreden en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de grondslag onjuist is.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle gronden, met uitzondering van zware grond 3c.
5. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 25 maart 2020, [4] dat voor het opleggen van (onder meer) de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d alleen is vereist dat die gronden feitelijk juist zijn, en dat verweerder daarop - als dat het geval is - geen nadere toelichting hoeft te geven. Dit betekent dat als de gronden feitelijk juist zijn, het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is gegeven. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a, 3b en 3c niet gemotiveerd bestreden. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel te dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Sinds de nu bestreden maatregel [5] heeft verweerder op 2 februari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder op 31 oktober 2022 een LP [6] heeft aangevraagd en dat verweerder vijf keer schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 3 februari 2023. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat.
Zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt.
9. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022. [7] Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [8]
10. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Eerder is eiser op 20 september 2020 en op 3 november 2022 in bewaring gesteld.
6.Laissez-passer.
8.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.