ECLI:NL:RBDHA:2023:2349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, is op 6 februari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft op 13 februari 2023 ingestemd met schriftelijke afdoening en heeft op 20 februari 2023 de gronden van het beroep ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 februari 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag is opgelegd, aangezien er concrete aanknopingspunten zijn dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, onderbouwd door zowel zware als lichte gronden. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, en de rechtbank concludeert dat deze gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht zijn.

Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in de voorbereiding van de overdracht aan Spanje. De rechtbank oordeelt echter dat uit de gedingstukken blijkt dat er stappen zijn ondernomen, en dat eerdere overdrachten van eiser aan Spanje binnen een redelijke termijn hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 13 februari 2023 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 20 februari 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
De rechtbank heeft op 22 februari 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. Aan eiser is op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw de maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld, nu het dossier concrete aanknopingspunten bevat dat de Dublinverordening [1] op eiser van toepassing is.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist.
De zware en lichte gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd en de maatregel kunnen dragen.
Voortvarend handelen
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Niet is gebleken dat verweerder sinds het opleggen van de maatregel van bewaring stappen heeft ondernomen om de overdracht aan Spanje voor te bereiden of te effectueren.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet, nu uit de gedingstukken blijkt dat op 8 februari 2023 een vertrekgesprek is gevoerd. Uit het verslag hiervan blijkt echter dat eiser niet in gesprek wil gaan met DT&V. [4] Eerdere overdrachten van eiser aan Spanje hebben binnen ongeveer twee maanden na de maatregel van vreemdelingenbewaring plaatsgevonden op 7 september 2022, 7 november 2022 en op 31 januari 2023. Elke keer is eiser teruggekomen naar Nederland. De laatste keer heeft verweerder eiser op een bankje aangetroffen in Rotterdam op 6 februari 2022. Op dezelfde dag is de maatregel van bewaring opgelegd. Uit dit feitencomplex kan niet worden afgeleid dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
Ambtshalve toets [5]
7. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.