In deze zaak heeft eiser op 30 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 november 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 23 augustus 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desgevraagd aangegeven het beroep te handhaven voor zover dit betrekking heeft op een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank oordeelt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Hierdoor heeft eiser, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geen procesbelang meer, en is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser heeft echter terecht beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, wat aanleiding geeft om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor van 0,5, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.