ECLI:NL:RBDHA:2023:2362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/7448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van een bouwlift op een niet-openbare weg

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2021, waarin het college het bezwaar van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om handhaving kennelijk ongegrond verklaarde. Eiser was van mening dat de bouwlift, die zich op de openbare weg bevond, handhavend had moeten worden verwijderd. De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat het van belang is of de locatie van de bouwlift als een openbare weg kan worden aangemerkt volgens de Wegenwet. Verweerder had terecht gesteld dat er geen sprake was van een openbare weg, omdat er een bord was geplaatst dat aangaf dat het terrein particulier was en dat er een verbod op toegang gold. Hierdoor was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. Eiser's verwijzing naar eerdere jurisprudentie en de handhaving van andere objecten door verweerder, zoals een container en een bouwhek, werd door de rechtbank niet als relevant beschouwd.

Daarnaast werd de gestelde schending van de hoorplicht besproken. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden van het horen had mogen afzien, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd naar de betrokken partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving gedeeltelijk afgewezen voor zover dat ziet op de plaatsing van de bouwlift ter hoogte van [adres] nummer [nummer].
Bij besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vindt eiser in beroep?
1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder had handhavend moeten optreden nu de bouwlift zich op de openbare weg bevindt. Eiser heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. [1] Er had ook gehoord moeten worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2. De vraag ligt voor of sprake is van een overtreding op basis waarvan verweerder bevoegd is tot handhaving over te gaan. Daartoe is van belang dat het op grond van artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Den Haag verboden is zonder vergunning of instemming van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen, of de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2.1.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] en de uitspraak van heden van deze rechtbank [3] overweegt de rechtbank dat bij een overtreding op grond van dit artikel van de APV van belang is of het gaat om een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Alleen dan is verweerder bij onrechtmatigheden bevoegd om handhavend op te treden. Verweerder heeft terecht gesteld dat er, omdat er bij het parkeerterrein een bord is geplaatst met daarop onder meer “particulier terrein”, “verboden toegang” en “wegsleepregeling van kracht”, geen sprake is van een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet. Verweerder was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden met betrekking tot de bouwlift die daar hing. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [4] alsmede de omstandigheid dat verweerder ten aanzien van de container en het bouwhek wel handhavend heeft opgetreden, doen aan vorenstaande niet af.
2.2.
Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om handhaving dan ook op goede gronden gehandhaafd.
Horen
3. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 april 2000, zaak nr. 199902940/1.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:329.
3.Zie uitspraak van deze rechtbank van 21 februari 2023 in zaak 21/7222.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:329.