ECLI:NL:RBDHA:2023:2364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/7222, 21/7223, 21/7449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving en hoorplicht in Den Haag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake handhaving van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De zaak betreft drie afzonderlijke verzoeken om handhaving, waarbij verweerder in twee gevallen de verzoeken heeft afgewezen en in één geval heeft toegewezen. Eiser is van mening dat de handhaving onterecht is afgewezen en dat hij niet gehoord had moeten worden in de hoorzitting. De rechtbank heeft op 21 februari 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de handhaving in zaak 21/7222 niet kon plaatsvinden omdat het terrein waar de voertuigen stonden gestald, niet als openbare weg kan worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van borden die aangeven dat het terrein particulier is. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen bevoegdheid was om handhavend op te treden. In de andere zaken heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de besluiten van verweerder op goede gronden zijn genomen.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om te worden gehoord. Eiser was niet verschenen op de hoorzitting en heeft geen tijdig verzoek gedaan om deze fysiek te laten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht door verweerder. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/7222, 21/7223, 21/7449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Procesverloop

Zaaknummer 21/7222/ B.2.21.2873.001
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft verweerder het verzoek om handhaving (dat zag op de gestalde voertuigen op de locatie [locatie] ter hoogte van nummers [nummers] en het Total benzinestation) afgewezen en is de dwangsom vastgesteld op € 902,-.
Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor zover deze ziet op de dwangsombedragen en voor het overige ongegrond.
Zaaknummer 21/7223/ B.3.21.2944.001
Bij besluit van 8 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving (dat zag op het reclamebord op locatie [locatie] ter hoogte van nummers [nummers]) toegewezen en is de dwangsom vastgesteld op € 672,-.
Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaarschriften gegrond verklaard voor zover deze zien op de dwangsombedragen en voor het overige ongegrond verklaard.
Zaaknummer 21/7449/ B2.21.2875.001
Bij besluit van 8 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving (dat zag op de bouwplaats op locatie [locatie] ter hoogte van nummers [nummers] en het Total benzinestation) afgewezen en is de dwangsom vastgesteld op € 1442,-.
Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift gegrond verklaard voor zover deze ziet op de dwangsombedragen en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vindt eiser in beroep?
1. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten. In zaak 21/7222 voert hij aan dat het (parkeer)terrein waar de voertuigen staan gestald zich op de openbare weg bevindt. Eiser voert verder in alle zaken aan dat hij gehoord had moeten worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zaak 21/7222
2. De vraag ligt voor of sprake is van een overtreding op basis waarvan verweerder bevoegd is tot handhaving over te gaan. Daartoe is van belang dat het op grond van artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Den Haag verboden is zonder vergunning of instemming van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen, of de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2.1.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] overweegt de rechtbank dat bij een overtreding van dit artikel van de APV van belang is of het gaat om een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Alleen dan is verweerder bij onrechtmatigheden bevoegd om handhavend op te treden. Verweerder heeft terecht gesteld dat er, omdat er bij het parkeerterrein een bord is geplaatst met daarop onder meer “particulier terrein”, “verboden toegang” en “wegsleepregeling van kracht”, geen sprake is van een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet. Verweerder was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden.
2.3.
Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om handhaving dan ook op goede gronden gehandhaafd.
Zaak 21/7222, 21/7223 en 21/7449
Horen
3. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 12 en 30 augustus 2021
erop is geattendeerd dat de hoorzitting digitaal zou plaatsvinden en is verzocht om contact op te nemen (om een email-adres door te geven). De hoorzitting heeft op 8 september 2021 plaatsgevonden en eiser is daar, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft aangegeven dat het secretariaat van de Adviescommissie bezwaarschriften de brief van eiser, gedateerd 3 september 2022 en ontvangen door de postkamer op 6 september 2022, met het verzoek om de hoorzitting fysiek te laten plaatsvinden, pas na de hoorzitting heeft ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Hij had dan ook eerder contact op kunnen nemen met verweerder om de wens te bespreken voor een fysieke hoorzitting of om tot een andere oplossing te komen. Ook is van belang dat nadien met eiser contact is geweest en eiser heeft bevestigd dat er geen behoefte bestaat aan een nieuwe hoorzitting Gelet hierop is geen sprake van schending van de hoorplicht door verweerder.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak ?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:329.