In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'familie en gezin' had aangevraagd, kreeg deze aanvraag afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris heeft in een brief van 27 januari 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorziening en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat de aanvraag van verzoeker voorlopig wordt gehonoreerd.
Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 837,-, wat is gebaseerd op het indienen van het verzoekschrift. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat, indien aan verzoeker een toevoeging is verleend, de Staatssecretaris de proceskostenvergoeding aan de gemachtigde van verzoeker moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.