ECLI:NL:RBDHA:2023:2367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL22.13065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een verblijfsvergunning wilde aanvragen als familie- of gezinslid van haar echtgenoot. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. Verzoekster, geboren in 2002 en van Afghaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij de uitkomst van haar bezwaar in Nederland kon afwachten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 februari 2023 behandeld, maar verzoekster en haar gemachtigde waren niet verschenen. De vertegenwoordiger van de verweerder was wel aanwezig. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had, ondanks dat verweerder stelde dat verzoekster in Costa Rica familieleven kon uitoefenen. De voorzieningenrechter wees op de onduidelijkheid over de uitzetting van verzoekster en het spoedeisend belang van haar verzoek. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.

De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van de voorzieningenrechter voorlopig is en geen bindende werking heeft voor een eventuele bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft ook aandacht besteed aan de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de positie van vrouwen in Afghanistan en de noodzaak voor verzoekster om haar aanvraag in Nederland af te wachten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13178

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid” bij haar echtgenoot (referent) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. De voorzieningenrechter benadrukt dat deze beoordeling alleen ziet op de afwijzing van de aanvraag van verzoekster. Er vindt in deze procedure geen herbeoordeling van de aanvraag van verzoekster plaats.
2. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.
Inleiding
3. Verzoekster is geboren op [geboortedag] 2002 en heeft de Afghaanse nationaliteit.
Zij heeft op 4 maart een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Verzoekster wenst verblijf bij haar echtgenoot, [A] (referent), in Nederland. Referent heeft een tijdelijke verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel studie.
4. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. De uitzetting van verzoekster is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [1] Verzoekster en referent kunnen familieleven in Costa Rica uitoefenen. Er is ook geen objectieve belemmering om gezinsleven in Afghanistan voort te zetten. Daarnaast is het tegenwerpen van het mvv-vereiste ook niet onredelijk hard, aldus verweerder.
5. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en vraagt een voorlopige voorziening aan om de beslissing op het bezwaar in Nederland af te wachten. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte Costa Rica als land van bestendig verblijf heeft aangemerkt. Zij heeft hier maar twee maanden verbleven met een visum met een geldigheidsduur van minder dan 90 dagen, zij heeft geen banden met Costa Rica en zij heeft er geen verblijfsrecht meer. Verzoekster verwijst naar bijlage 1 en 2 waaruit blijkt dat referent tijdelijk in Costa Rica verbleef voor studiedoeleinden. Er wordt dan ook ten onrechte tegengeworpen dat zij familieleven kan uitoefenen in Costa Rica en daar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kan aanvragen.
Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verzoekster terug kan keren naar Afghanistan om haar mvv aan te vragen. Verzoekster wijst op het meest recente ambtsbericht inzake Afghanistan waar het gaat over de positie van vrouwen, in het bijzonder de verplichting om onder begeleiding van een
Mahramte reizen. Ook heeft verzoekster een beroep gedaan op het toelatingsbeleid dat wordt gevoerd ten aanzien van alleenstaande Afghaanse vrouwen. Verzoekster wijst op IB 2022/71 – en dat de verwachting is dat de meeste Afghaanse asielaanvragen in aanmerking komen voor inwilliging.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
7. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit is uiteengezet dat verzoekster geen verblijfsrecht heeft en dat dit betekent dat zij niet in Nederland mag zijn. Dit rechtsgevolg wordt niet opgeschort als verzoekster bezwaar maakt tegen het besluit. Verzoekster heeft daarom de voorzieningenrechter gevraagd de rechtsgevolgen van het primaire besluit gedurende de bezwaarschriftprocedure op te schorten, zodat zij de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder concrete uitzettingshandelingen gaat verrichten. De omstandigheid dat er bij de DT&V op dit moment geen concrete plannen voor de uitzetting van verzoekster bestaan, zoals naar voren komt uit het verweerschrift, leidt niet tot rechtmatig verblijf en doet er niet aan af dat verweerder op elk moment toch over kan gaan tot uitzetting. De omstandigheid dat verzoekster inmiddels als gevolg van haar recente asielaanvraag rechtmatig verblijf heeft in Nederland doet hieraan niet af, nu onzeker is of deze status zal blijven bestaan gedurende de gehele bezwaarprocedure. Dat betekent dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
9. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Redelijke kans van slagen
10. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat niet duidelijk is of verzoekster zal worden gehoord in de bezwaarfase en heeft ook overigens geen inhoudelijk verweer gevoerd.
11. De voorzieningenrechter kan bij deze stand van zaken nog niet vooruitlopen op de uitkomst van het bezwaar. Verweerder moet in bezwaar namelijk het geheel van omstandigheden, zoals door verzoekster is of wordt aangevoerd en nader onderbouwd, nog meewegen en beoordelen. Tevens zal aandacht moeten worden geschonken aan de gestelde bijzondere omstandigheden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet al op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek zal daarom, ook gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, worden toegewezen.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan verzoeksters gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 837,- te betalen door verweerder aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.