ECLI:NL:RBDHA:2023:2416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/3758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden in verband met mensenhandel

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Nigeriaanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'humanitair tijdelijk', welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had aangenomen dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank stelde vast dat de eiseres op 31 maart 2022 aangifte had gedaan van mensenhandel, maar dat het Openbaar Ministerie (OM) had besloten om geen vervolging in te stellen. Dit leidde tot de conclusie dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk was voor de opsporing en vervolging van mensenhandel.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet verplicht was om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank vond ook dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van eiseres niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 17 juni 2022 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn op 25 juli 2022 ingediend.
Verweerder heeft op 1 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 2 november 2022 zijn aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
1.1.
Eiseres heeft op 13 februari 2022 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Italië verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming.
1.2.
Eiseres heeft op 31 maart 2022 aangifte gedaan van mensenhandel. Op 6 april 2022 is een kennisgeving aangifte strafproces mensenhandel en een beroep op de verblijfsregeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, zoals neergelegd in paragraaf B8/3 van de Vc [2] , opgemaakt. De kennisgeving aangifte wordt gelijkgesteld met een (ambtshalve) aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden.
1.3.
Bij beslissing van 8 april 2022 heeft het Landelijk Parket van het OM [3] , naar aanleiding van de aangifte van eiseres, besloten om geen vervolging in te stellen en om de zaak voortijdig te beëindigen. De aanwezigheid van eiseres in Nederland was voor het OM niet noodzakelijk, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de volgens eiseres in Italië gepleegde (strafbare) feiten. Vanwege een gebrek aan opsporingsindicaties voor Nederland is de aangifte niet naar het EMM [4] verzonden.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de (ambtshalve) aanvraag afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de Dublinverordening op eiseres van toepassing is, omdat haar asielaanvraag niet in behandeling is genomen vanwege het feit dat Italië verantwoordelijk is. Verder heeft verweerder overwogen dat uit het bericht van het OM van 8 april 2022 blijkt dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk is, zodat zij niet aan de voorwaarden zoals genoemd in paragraaf B8/3 van de Vc voldoet. Van een schending van artikel 8 van het EVRM [5] is volgens verweerder geen sprake, aangezien de onderhavige afwijzing niet leidt tot een scheiding van de partner en de kinderen van eiseres. De partner en kinderen hebben evenmin recht op verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning.
1.5.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres komt niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat haar aanwezigheid in Nederland voor het OM niet noodzakelijk is in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Verweerder heeft er op gewezen dat het OM verantwoordelijk is voor strafvervolging en dat het niet aan de IND is om te beoordelen of de beslissing om al dan niet tot strafvervolging over te gaan inhoudelijk juist is. Als eiseres het niet eens is met de beslissing van het OM kan eiseres een beklagprocedure starten bij het gerechtshof. Verweerder is in bezwaar niet gebleken dat het OM is teruggekomen op het besluit van 6 april 2022 of dat het gerechtshof een eventuele klacht van eiseres gegrond heeft verklaard. Verweerder heeft beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning, hetgeen niet het geval is. Volgens verweerder verplicht richtlijn 2004/81/EG niet tot het verlenen van een verblijfsvergunning in de periode tussen het doen van aangifte en de beslissing van het OM. Omdat artikel 3.48 van het Vb [6] een algemeen verbindend voorschrift is, waar hij dus niet van mag afwijken, is toepassing van artikel 4:84 van de Awb [7] niet aan de orde. Verweerder heeft niet ambtshalve beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van paragraaf B9/12 van de Vc. Zonder voorafgaande verblijfsvergunning op grond van paragraaf B8/3 kan geen verblijfsvergunning op grond van paragraaf B9/12 worden verleend, aldus verweerder.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen namens haar in beroep is aangevoerd, gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna in.
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat de aanvraag is gedaan op 6 april 2022 en niet, zoals eiseres lijkt te betogen, op 31 maart 2022. Uit paragraaf B8/3.1 van de Vc volgt immers dat nadat een vreemdeling aangifte van mensenhandel heeft gedaan eerst een doorzending van de kennisgeving daarvan dient plaats te vinden van de politie of KMar naar de IND voordat sprake is van een aanvraag en wordt toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd krachtens artikel 3.48, eerste lid, van het Vb (zie ook de uitspraak van de ABRvS [8] van 21 december 2018 [9] ). De kennisgeving van het OM is in dit geval doorgezonden door de politie naar de IND op 6 april 2022 en geldt dus vanaf die datum als aanvraag. Dit betekent dat verweerder terecht niet heeft onderzocht of eiseres recht had op een verblijfsvergunning in de periode vanaf 31 maart 2022.
4.1.
Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat de stelling van eiseres dat er voldoende aanleiding is om het strafrechtelijk onderzoek voort te zetten of te heropenen, geen doel treft in de onderhavige procedure. Indien eiseres het niet eens is met het besluit van het OM, stelt verweerder terecht dat eiseres hierover een beklagprocedure bij het gerechtshof kan starten. Deze beroepsgrond faalt.
4.2.
Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen in de considerans (15) van richtlijn 2004/81/EG is opgenomen niet verplicht tot een ambtshalve beoordeling of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van paragraaf B9/12 van de Vc. De aanvraag op grond van paragraaf B9/12 is een legesplichtige aanvraag die ziet op een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk
naverblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zonder voorafgaande verblijfsvergunning op grond van paragraaf B8/3 geen verblijfsvergunning op grond van paragraaf B9/12 kan worden verleend. Ook deze beroepsgrond faalt.
4.3.
Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat de hoorplicht geschonden is. Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed zich een dergelijke situatie hier voor. Het bezwaarschrift bood geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had hoeven verwachten dat tijdens een hoorzitting nog andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht zouden worden die tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ zouden moeten leiden.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Vreemdelingencirculaire 2000
3.Openbaar Ministerie
4.Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel
5.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
6.Vreemdelingenbesluit 2000
7.Algemene wet bestuursrecht
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State