ECLI:NL:RBDHA:2023:2437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.3647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door mr. B.D. Lit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft verzoeken van de verzoekers om vergoeding van proceskosten, nadat verweerder niet tijdig had beslist op hun aanvragen. Verzoekers waren op 3 maart 2022 in beroep gegaan, omdat er geen tijdige beslissing was genomen. Op 22 juni 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna verzoekers hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit hebben ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten tot een bedrag van € 379,50 te vergoeden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit bedrag niet in overeenstemming is met de gewijzigde regels van het Bpb.

Uiteindelijk heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan verzoekers voor de gemaakte proceskosten. Dit bedrag is gebaseerd op de waarde per punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor van 0,5, en is vastgesteld omdat de zaken als samenhangend worden beschouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoekers zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.3647 en NL22.3649
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [verzoeker 1]en
[verzoeker 2], verzoekers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. B.D. Lit), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de verzoeken van verzoekers om vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder heeft op 5 juli 2022 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verzoekers zijn op 3 maart 2022 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen. Op 22 juni 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op hun aanvragen. Verzoekers hebben daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Verweerder heeft gereageerd op de verzoeken van verzoekers en aangegeven dat hij bereid is om de proceskosten tot een bedrag van € 379,50 te vergoeden voor eisers gezamenlijk. Verweerder is namelijk van mening dat er sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb. Verder gaat verweerder gaat uit van wegingsfactor “licht” aangezien het beroep enkel ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Omdat verweerder pas nadat verzoekers in beroep zijn gegaan een beslissing heeft
genomen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoekers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Het door verweerder aangeboden bedrag is gebaseerd op het Bpb zoals dat gold in 2022, maar het Bpb is inmiddels gewijzigd. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank beschouwt deze zaken vanwege de inhoud voorts als samenhangende zaken. De beroepen zijn ook nagenoeg gelijktijdig ingediend. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb). Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5) voor verzoekers gezamenlijk.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 418,50. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
B.L. Duteweert, griffier
.
24 januari 2023
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.