ECLI:NL:RBDHA:2023:2445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 19 januari 2023 overgenomen vanuit strafrechtelijke detentie en had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze maatregel ongegrond verklaard. De eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 februari 2023 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke grondslag voor de bewaring op het moment van oplegging juist was, hoewel verweerder deze grond bij het asielbesluit van 22 januari 2023 niet langer had gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de overige gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat er een risico bestond dat de eiser zich zou onttrekken aan het toezicht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het toepassen van een lichter middel, aangezien de eiser eerder meerdere keren met onbekende bestemming was vertrokken en zich niet aan de meldplicht had gehouden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Touzani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2003. Op 19 januari 2023 is hij overgenomen vanuit strafrechtelijke detentie en op grond van artikel 50a van de Vw opgehouden voor verhoor, waarna de maatregel van bewaring is opgelegd.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking (b-grond).
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn [1] , (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Klopt de wettelijke grondslag van de maatregel?
3. Eiser voert aan dat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw inmiddels niet meer juist is omdat verweerder op 22 januari 2023 zijn asielaanvraag kennelijk ongegrond heeft verklaard. In het asielbesluit worden alleen nog de gronden onder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Vw tegengeworpen, maar dat asielbesluit is nooit aan zijn gemachtigde mr. Groenenberg uitgereikt, maar aan zijn asieladvocaat.
3.1
De rechtbank stelt vast dat de wettelijke grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten tijde van de oplegging van de maatregel juist is maar dat verweerder deze grond bij het nemen van het asielbesluit van 22 januari 2023 niet langer heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van de wettelijke grondslag onder a. aangegeven de zware grond 3f. en de lichte gronden 4e. en 4f. te laten vallen. Eiser heeft de overige zware en lichte gronden niet bestreden en de gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd, zodat de grondslag onder a. naar het oordeel van de rechtbank juist is. Voor zover eiser stelt dat deze wettelijke grondslag vanwege de asielbeschikking is komen te vervallen, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 oktober 2019 [2] . Nu verweerder in zowel de maatregel van bewaring als het asielbesluit heeft gemotiveerd dat er nog steeds nader onderzoek moet plaatsvinden om de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd, is de wettelijke grondslag onder a. juist.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de grond onder c. Eiser heeft hiertegen geen gronden gericht en ook ambtshalve heeft de rechtbank geen onrechtmatigheden gezien. De stelling van de gemachtigde van eiser dat hij de asielbeschikking zelf niet heeft gekregen maar dat deze naar eisers asieladvocaat is gestuurd, is niet relevant voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Overigens is het een correcte gang van zaken dat de asielbeschikking aan de asieladvocaat is gestuurd.
Had verweerder moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel omdat hij zijn asielberoep wil afwachten in een AZC. Hij wil niet terug naar Marokko dus het is in zijn belang dat hij op die zitting verschijnt. Er is daarom geen sprake van een risico dat hij zich zal onttrekken aan het toezicht. Daarnaast voert eiser aan dat hij niet zes maar hooguit twee of drie keer met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Tussen de MOB-meldingen van 30 april 2021 en 7 mei 2021 en 1 oktober en 12 december 2021 zitten maar een aantal dagen/weken, dus het is onduidelijk hoe dat toen is gegaan.
4.1
De rechtbank stelt vast dat, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, uit de opgesomde data in het bestreden besluit blijkt dat eiser in 2021 en 2022 zes keer met onbekende bestemming is vertrokken en zich aldus niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde meldplicht. Deze data zijn door eiser niet betwist. Samen met de door eiser niet betwiste zware en lichte gronden kan worden aangenomen dat er dus een risico is dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. Verweerder heeft daarom geen lichter middel hoeven toepassen.
Ziet de rechtbank nog andere redenen waarom de maatregel van bewaring onrechtmatig is?
5. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008