ECLI:NL:RBDHA:2023:2452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongewenstverklaring van een EU-onderdaan met een strafrechtelijk verleden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 wordt het beroep van een Poolse eiser beoordeeld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. De eiser, die in Nederland geregistreerd staat als niet-ingezetene, heeft een strafblad met meerdere veroordelingen, waaronder een ISD-maatregel. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat de eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, wat de basis vormt voor de ongewenstverklaring. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat het gedrag van de eiser een bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser, waaronder zijn stelling dat hij niet langer verslaafd is en een vriendin heeft, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de hoorplicht niet heeft geschonden en dat de proceskosten niet vergoed hoeven te worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de eiser tegen de belangen van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20830

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. J.H.D. van Eijk).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 25 maart 2022 (het primaire besluit) om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen en om hem ongewenst te verklaren.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft op 5 januari 2023 een aanvang gemaakt met het onderzoek ter zitting en de zaak aangehouden. De zaak is inhoudelijk op zitting behandeld op 20 januari 2023, samen met zaak NL22.20833. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is op 22 maart 2017 in Nederland geregistreerd als niet-ingezetene.
2. Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 maart 2022 blijkt dat eiser tussen april 2018 en maart 2021 zeven keer is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor elf misdrijven (diefstal, heling, verboden wapenbezit en het overtreden van de Opiumwet), gepleegd tussen oktober 2017 en maart 2021.
3. De meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag heeft eiser bij vonnis van 30 september 2021 veroordeeld wegens het plegen van autodiefstal, diefstal uit/vanaf een auto, diefstal, gepleegd in de periode van 6 juni 2021 tot en met 8 juni 2021 en opzetheling, gepleegd op 13 april 2021. Aan eiser is de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren opgelegd. De rechtbank Den Haag heeft hierbij onder meer overwogen dat de door eiser gepleegde feiten veel overlast veroorzaken voor de gedupeerde eigenaren en een gevoel van onveiligheid veroorzaken in de samenleving en dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat eiser opnieuw een misdrijf zal plegen.
4. De staatssecretaris heeft het verblijfsrecht bij het primaire besluit van eiser beëindigd, hem ongewenst verklaard en bepaald dat hij Nederland direct dient te verlaten, omdat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
5. De staatssecretaris heeft in het bezwaarschrift van eiser geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Hij heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van het verblijfsrecht en het besluit om eiser ongewenst te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van de beëindiging van het verblijfsrecht?
8. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van de beëindiging van zijn verblijfsrecht. Uit artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. De rechtbank zal om die reden eerst het beroep van eiser voor zover dat zich richt tegen de ongewenstverklaring beoordelen. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring moet de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden betrekken die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht.
Heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Overlastgevende criminaliteit, bestaande uit diefstal en heling, valt niet als zodanig te kwalificeren. De ISD-maatregel is volgens eiser opgelegd om gedragsverandering bij eiser te bewerkstelligen. Eiser wordt echter helemaal niet behandeld, waardoor de ISD-maatregel een verkapte, langdurige gevangenisstraf is, die in verhouding tot de strafbare feiten buitensporig hoog is. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij inmiddels een vriendin heeft in Nederland en dat hij niet langer verslaafd is aan amfetamine.
9.1.
De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt in het bestreden besluit als volgt gemotiveerd. Eiser is als veelpleger aan te merken. Zo is eiser inmiddels zeven keer onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen van in totaal ruim 5 maanden. Daarnaast is aan eiser bij vonnis van 30 september 2021 door de rechtbank Den Haag een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar. In dit vonnis staat dat uit de adviezen van de reclassering van 16 juni 2021 en 13 juli 2021 blijkt dat eiser bijna op alle leefgebieden problemen heeft. Hij is verslaafd aan amfetamine, heeft geen legaal inkomen, heeft nooit ingeschreven gestaan in Nederland en beheerst het Nederlands onvoldoende. Eiser heeft in Nederland geen rechten opgebouwd ten aanzien van sociale zekerheid en heeft geen sociaal netwerk. De straffen die eiser opgelegd krijgt, lijken geen invloed op hem te hebben. Voorts wijst de staatssecretaris erop dat de rechtbank het advies van de reclassering om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen heeft gevolgd en heeft overwogen dat ernstig rekening moet worden gehouden met recidive. Eisers persoonlijke omstandigheden zijn volgens de staatssecretaris geen reden om zijn verblijfsrecht niet te beëindigen.
9.2.
De rechtbank volgt eisers stelling dat overlastgevende criminaliteit niet valt te kwalificeren als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet. Uit paragraaf 3.2 van de Richtsnoeren van de Commissie bij Richtlijn 2004/38/EG en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:581 (het arrest Polat) volgt dat onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, niettegenstaande het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De nationale autoriteiten moeten dit aantonen en bij hun beoordeling met name rekening houden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld, is op zichzelf niet voldoende.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Niet in geschil is dat eiser herhaaldelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor diverse strafbare feiten en dat hem een ISD-maatregel is opgelegd. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de actuele, werkelijke en ernstige bedreiging niet enkel aangenomen op grond van deze strafrechtelijke veroordelingen. De staatssecretaris heeft onder meer meegewogen dat de gepleegde feiten veel overlast en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken en dat eerdere veroordelingen en gevangenisstraffen niet hebben geleid tot gedragsverbetering. Voorts heeft de staatssecretaris het hoge recidiverisico van eiser betrokken.
9.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit voorts kunnen overwegen dat het feit dat aan eiser een ISD-maatregel is opgelegd een sterke aanwijzing is dat sprake is van een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eisers stelling dat de ISD-maatregel primair bedoeld is om gedragsverandering bij eiser te bewerkstelligen, leidt niet tot een andere conclusie. Uit artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Ook uit het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 september 2021 blijkt dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van eiser en dat de veiligheid van personen of goederen in het geval van eiser het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel eist. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat in zijn geval ondanks de herhaaldelijke veroordelingen en de ISD-maatregel geen sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser heeft zijn stelling dat hij inmiddels een vriendin heeft en niet meer verslaafd is niet geconcretiseerd of onderbouwd.
Heeft de staatssecretaris het gelijkheidsbeginsel geschonden?
10. Eiser heeft in bezwaar een beroep gedaan op twee volgens hem gelijke gevallen waarin de staatssecretaris niet tot ongewenstverklaring is overgegaan. Eiser stelt zich op het standpunt dat de normovertreding hierbij de gemeenschappelijke deler is. De staatssecretaris heeft volgens eiser in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de ene normovertreder wel mag blijven en de andere niet.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom de situatie in de door eiser aangehaalde zaken op essentiële punten wezenlijk anders is dan de situatie van eiser.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
11. Eiser is tot slot van mening dat de staatssecretaris hem had moeten horen voorafgaand aan het bestreden besluit.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder, in afwijking van de in artikel 7:2 van de Awb neergelegde hoofdregel, door het bestuursorgaan van het horen kan worden afgezien. Dat is slechts mogelijk indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan de voorwaarden genoemd in artikel 7:3 van de Awb voldaan. Eiser heeft zijn standpunten in bezwaar voldoende naar voren kunnen brengen.

Conclusie en gevolgen

12.1
Het beroep gericht tegen de ongewenstverklaring is ongegrond.
12.2
Nu eiser als ongewenst verklaarde op dit moment geen rechtmatig verblijf kan hebben, heeft eiser geen belang bij de beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
12.3.
De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden,

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.