ECLI:NL:RBDHA:2023:2520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Roemenië voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarin werd gesteld dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser betwist dit en voert aan dat hij geen asielverzoek in Roemenië heeft gedaan en dat hij daar op onmenselijke wijze is behandeld, vooral als LHBTI'er. De rechtbank overweegt dat de eerste asielaanvraag van eiser in Roemenië is gedaan en dat de Roemeense autoriteiten zich aan hun verdragsverplichtingen moeten houden. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser naar Roemenië onevenredige hardheid zou opleveren. Het beroep van eiser wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3386

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.3387. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan op 28 november 2022. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard op 6 december 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte tot het standpunt is gekomen dat Roemenië verantwoordelijk is en dat verweerder de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag aan zich dient te trekken. Eiser stelt geen asielverzoek in Roemenië te hebben gedaan. Het enige wat van eiser, onder druk, werd verwacht was dat zijn vingerafdrukken werden afgenomen. Eiser is van oordeel dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij dient te klagen bij de Roemeense autoriteiten. Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht is overduidelijk dat hij in Roemenië op een onmenselijke en vernederende wijze is behandeld, aldus eiser. Eiser stelt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico zal lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser voert aan dat hij niet kan worden teruggestuurd naar Roemenië vanwege de situatie van LHBTI’ers aldaar. Verweerder heeft enerzijds gesteld dat de rechten van LHBTI’ers in Roemenië worden beperkt en anderzijds dat dit niet van invloed is op de wijze waarop op eisers asielverzoek zal worden beslist. Eiser is van mening dat juist deze beperkende maatregelen maken dat Roemenië het interstatelijk vertrouwensbeginsel schendt. Door de vernedering en de wijze waarop eiser door de bevolking zal worden bejegend, zal eiser niet in vrijheid kunnen leven en zal hij geen uiting kunnen (en mogen) geven aan zijn seksuele gerichtheid.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de EURODAC bevraging van 15 oktober 2022 blijkt dat de eerste asielaanvraag van eiser dateert van 19 september 2022 en dat deze in Roemenië is gedaan. In het Aanmeldgehoor Dublin van 6 november 2022 heeft eiser verklaard dat hij slechts 1 dag in Roemenië is geweest, daar zijn vingerafdrukken heeft moeten afstaan en direct is doorgereisd zonder een beslissing van de Roemeense autoriteiten af te wachten. Eisers stelling dat hij in Roemenië geen asielverzoek heeft gedaan, verdraagt zich niet met de vermelding in EURODAC en kan om die reden niet slagen. Voorts overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat een lidstaat zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit anders is. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2521) volgt dat dit uitgangspunt nog steeds op Roemenië van toepassing is. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Roemenië zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Roemenië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De Roemeense autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Hierbij is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Roemenië. Bij voorkomende problemen dient eiser zich te beklagen bij de Roemeense autoriteiten en het is de rechtbank niet gebleken dat dit bij voorbaat zinloos is.
4.1.
De rechtbank overweegt verder dat, hoewel uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat LHBTI’ers in Roemenië het in het algemeen moeilijker hebben, uit die informatie niet volgt dat de Roemeense autoriteiten zich ten aanzien van eisers asielverzoek niet zullen houden aan de verdragsrechtelijke verplichtingen en Europese richtlijnen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat ten aanzien van LHBTI’ers ook van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is niet gebleken dat de Roemeense autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen wanneer hij zich tot deze autoriteiten wendt bij voorkomende problemen. Dat eiser stelt te vrezen niet in vrijheid te kunnen leven in Roemenië en dat hij zijn seksuele gerichtheid geen uiting zal kunnen (en mogen) geven, heft de verantwoordelijkheid van Roemenië voor de behandeling van zijn asielverzoek niet op.
4.2.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.