ECLI:NL:RBDHA:2023:2546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1737 en AWB 23/575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een Algerijnse asielzoeker

Op 3 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse asielzoeker die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en het tweede besluit betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 11 en 12 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan ernstig ongepast gedrag, waaronder verbale en fysieke agressie tegen medewerkers van het COa en DJI. Dit gedrag rechtvaardigde volgens de rechtbank de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet de initiator van de incidenten was, maar dat zijn gedrag als onaanvaardbaar werd gekwalificeerd. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard, omdat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing in de HTL en de opgelegde maatregel proportioneel was. De rechtbank concludeerde dat de leefomstandigheden in de HTL niet in strijd waren met de minimale normen voor opvang, en dat de eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen over onrechtmatigheid van de plaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/575 en NL23.1737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 15 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/575. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.1737.
Verweerder 2 heeft op 18 januari 2023 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser de HTL heeft verlaten en daartoe een consequentieverklaring heeft ondertekend.
Verweerder 1 en 2 hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 15 januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 11 en 12 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich verbaal en fysiek agressief gedragen jegens medewerkers van het COa en DJI, door hen te bedreigen, richting hen slaande bewegingen met een gebalde vuist te maken, hen meerdere keren in het gezicht te spugen, de volgende dag opnieuw dezelfde COa-medewerker te bedreigen en geen gehoor te geven aan de instructies om het terrein te verlaten, waarna de medewerkers de politie hebben ingeschakeld. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 15 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser heeft, onder verwijzing naar de conclusies die volgen uit de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie JenV) aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de inspectie verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL Hoogeveen van 12 oktober 2022, aangevoerd dat op basis van objectieve bevindingen plaatsing in de HTL onrechtmatig is. Eiser meent dat op basis van zijn specifieke omstandigheden plaatsing ook onrechtmatig is. Eiser stelt niet de initiator van het incident te zijn geweest maar door een andere bewoner te zijn geprovoceerd. Eiser meent dan ook dat de HTL-maatregel niet de juiste oplossing is in zijn geval. Eiser heeft bij het gehoor aangegeven dat hij ontzettend slecht tegen kleine ruimtes kan en hierdoor erg in paniek kan raken. Eiser meent dat verweerder 1 hier ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. Zoals ook blijkt uit het dossier is eiser in de sluis gestapt en werd de deur gesloten. Op dat moment heeft eiser te kampen gehad met problematiek voortkomend uit zijn claustrofobie. Verweerder 1 geeft aan dat er camerabeelden zijn van de gebeurtenis. Eiser wil erop wijzen dat er geen camerabeelden in het dossier zitten en deze dan ook geen grond mogen vormen voor de HTL-plaatsing. Eiser meent dat de zwaarte van de maatregel niet in overeenstemming is met het karakter en de ernst van de gedraging. Eiser meent dat hij onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen zijn visie op de betreffende incidenten kenbaar te maken. Het COa heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd dat eiser behoorde tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Daartoe acht eiser redengevend dat plaatsing in de HTL primair beoogd krachtig op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers. Eiser meent dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is nu eiser ten eerste niet de initiator was van het betreffende incident en ten tweede positief gedrag laat zien. Eiser meent dan ook dat het opleggen van een HTL-maatregel niet proportioneel is. Eiser wijst er op dat hij in vrijheid de uitkomst van zijn asielprocedure wil afwachten en dat hij zich altijd heeft gehouden aan zijn afspraken met de DT&V en andere instanties. Verder meent eiser dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Tot slot stelt eiser dat op grond van de openbare orde sprake dient te zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Dat is volgens eiser niet aan de orde.
3. Verweerder 1 stelt zich primair op het standpunt dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit niet-ontvankelijk is, nu eiser geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft te kennen gegeven vrijwillig af te zien van alle COa-faciliteiten en is nadien met onbekende bestemming vertrokken.
3.1.
Verweerder 1 stelt zich subsidiair op het standpunt dat het plaatsingsbesluit op goede gronden berust. Verweerder 1 stelt dat het gedrag op 11 januari 2023 en 12 januari 2023 terecht is gekwalificeerd als gedrag met het doel de ander fysieke schade toe te brengen. Eisers gedrag is terecht aangemerkt als onaanvaardbaar en ook als gedrag met een (zeer) grote impact. Gelet op dit gedrag behoort eiser tot de doelgroep in de HTL. Anders dan eiser betoogt volgt verweerder eiser niet in de stelling dat hij het incident niet heeft geïnitieerd en dat er geen sprake was van onaanvaardbaar gedrag. Uit de uitgebreide verslaglegging van het COa volgt dat eiser meerdere keren agressief gedrag heeft vertoond richting een COa-medewerker en dat hij de initiator was. Ook heeft eiser deze COa-medewerker twee keer bedreigd en bespuugd. Na het incident op 11 januari 2023 is aan eiser een lichtere maatregel opgelegd, namelijk een afkoelperiode. Deze afkoelperiode heeft er niet toe geleid dat eiser zijn gedrag heeft verbeterd, gelet op het incident op 12 januari 2023. Verweerder 1 heeft belang bij het opleggen van de maatregel, omdat dit bijdraagt aan de leefbaarheid en veiligheid van de locatie. Verweerder 1 stelt dat de maatregel niet disproportioneel is gelet op het vorenstaande.
3.2.
Ten aanzien van eisers beroep op het onderzoek van de Inspectie JenV heeft verweerder 1 op de beleidsreactie gewezen van de staatssecretaris en de brief aan de Tweede Kamer van 13 oktober 2022 (TK 19 637, nr. 2995). Daarnaast heeft eiser gesteld noch onderbouwd dat hij gedurende zijn tijd in de HTL onheus en disproportioneel is bejegend door het personeel aldaar, dat hij medische zorg nodig zou hebben en deze desondanks niet heeft gekregen. Niet is gebleken dan wel aangetoond dat er bij eiser sprake is van medische problematiek waardoor plaatsing in de HTL niet geschikt is. Verweerder 1 heeft voorafgaand aan de plaatsing een GZA akkoord ontvangen.
3.3.
Ter zitting heeft verweerder 1 gewezen op het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie GenJ) verrichte onderzoek ‘Toegankelijkheid zorg in de HTL’ en de beleidsreactie van de staatssecretaris van 6 februari 2023 op dat rapport.
4. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet ontkent dat hij betrokken is geweest bij de incidenten die op 11 en 12 januari 2023 hebben plaatsgevonden en die hebben geleid tot de HTL-plaatsing in beroep. Eiser heeft ook de incident als zodanig niet bestreden, maar stelt dat hij niet de initiator was en werd geprovoceerd door een andere bewoner. De gestelde provocatie wordt echter op geen enkele wijze onderbouwd of nader toegelicht. De verslaglegging van het COa biedt voorts geen aanknopingspunten voor dit alternatieve scenario van eiser, nu daaruit blijkt dat eiser zich agressief heeft opgesteld jegens een COa-medewerker nadat eiser op zijn gedrag werd aangesproken. De rechtbank gaat uit van de incidenten zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Dat verslag is voldoende inzichtelijk. Uit het verslag volgt dat eiser op 11 januari 2023 het personeel heeft uitgescholden en heeft bedreigd. Eiser heeft meerdere malen raak gespuugd in het gezicht van COa- en DJI-medewerkers. Na het spugen probeerde eiser de medewerkers met gebalde vuisten, richting het gezicht te raken. Vervolgens trok eiser zijn broek naar beneden en liet zijn geslachtsdeel zien. Hij pakte daarbij zijn geslachtsdeel vast en riep iets in het Arabisch. Eiser heeft hiervoor driemaal een afkoelperiode van 8 uur opgelegd gekregen om gedragsverandering teweeg te brengen. Wanneer de COa- en DJI-medewerkers de volgende dag naar de kamer van eiser gaan om het tijdelijk locatieverbod aan hem uit te reiken, weigert eiser te tekenen. Hij stelt vragen in een onbekende taal dus de medewerkers konden deze vragen niet beantwoorden. Eiser maakt zich vervolgens klaar om mee te gaan naar buiten richting de sluis. De sluis wordt door de COa-medewerker opengemaakt en eiser stapt er in, waarna de deur wordt gesloten. Eiser bedreigt vervolgens de COa-medeweker die ook betrokken was bij het incident van 11 januari 2023. Verschillende personeelsleden van het COa en DJI zijn getuige van dit incident. Eiser wil vervolgens de sluis niet uitlopen en geeft geen gehoor aan de melding dat hij het AZC moet verlaten. Uiteindelijk wordt de politie ingeschakeld. Eiser verzet zich vervolgens als hij door personeel van DJI wordt begeleid. Verweerder 1 heeft deze gedragingen terecht aangemerkt als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan bij de verschillende medewerkers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. De HTL-maatregel is derhalve proportioneel. Dat eiser de uitkomst van asielprocedure in vrijheid wil afwachten en zicht altijd aan zijn afspraken met DT&V en andere instanties heeft gehouden doet niet af aan de ernst en de impact van het incident. De enkele stelling van eiser dat hij onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen zijn visie op het betreffende incident kenbaar te maken volgt de rechtbank niet, nu uit het dossier volgt dat op 12 februari 2023 een gesprek heeft plaatsgevonden. Dat eiser zich in dat gesprek kennelijk niet heeft willen uitlaten over het incident maakt niet dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet reeds op basis van de bevindingen van de Inspectie JenV, die volgen uit de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie JenV aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie JenV verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL Hoogeveen van 12 oktober 2022, kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen niet zodanig is dat de opvang die daar wordt geboden, niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank wijst op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, rechtsoverweging 9.1. (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079), waarin is geconcludeerd dat op basis van de brief van de Inspectie JenV, in samenhang bezien met de beleidsreactie van 13 oktober 2022 (
Kamerstukken II2022/23, 19 637, nr. 2995), niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikelen 3 of 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in haar uitspraken van 11 november 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:4176 en ECLI:NL:RBNNE:2022:4324) wordt plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid niet onrechtmatig geacht, maar kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval geen sprake, nu eiser niet heeft onderbouwd dat in zijn concrete geval niet wordt voldaan aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het incident in de sluis – eiser heeft gesteld dat hij claustrofobisch is en dat het COa daar geen rekening mee heeft gehouden – maakt dat sprake is van een onrechtmatige plaatsing, nu dit incident niet plaatsvond in de HTL, maar op het AZC waar eiser op dat moment nog aanwezig was.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van contra-indicaties. Voor zover eiser meent dat sprake is van een contra-indicatie omdat hij claustrofobisch is, heeft verweerder 1 zorgvuldig gehandeld door het GZA voor de HTL-plaatsing te raadplegen. Het GZA heeft niet aangegeven dat er een contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL. Verder blijkt uit het rapport van de Inspectie GenJ dat de kwaliteit van en toegankelijkheid tot de zorg in de HTL over het algemeen goed is en dat hierbij geen sprake is van structurele tekortkomingen. Uit de beleidsreactie van de staatssecretaris van 6 februari 2023 volgt dat naar aanleiding van het rapport van de Inspectie GenJ een aantal maatregelen is getroffen om de kwaliteit en toegankelijkheid naar zorg verder te verbeteren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de zorg (in het geval van eiser) op de HTL onvoldoende (toegankelijk) is.
4.4.
De rechtbank volgt eisers betoog, dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in een HTL, niet. Anders dan eiser stelt is een HTL-maatregel niet alleen bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook het beschermen van de veiligheid en het welzijn van andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie waar eiser eerst verbleef. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de oplegging van de HTL-maatregel door het COa rechtmatig geweest.
4.5.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat onderhavige zaak geen aanknopingspunten biedt voor de kennelijke stelling van eiser dat moet worden aangesloten bij de Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
5. Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig is geacht en eiser overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
6. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, op 3 maart 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.