Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om afgifte van een document waaruit haar duurzaam verblijfsrecht als burger van de Unie blijkt in redelijkheid heeft kunnen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Legaal verblijf in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het door de staatssecretaris gehanteerde toetsingskader te strikt is en dat de staatssecretaris hiermee het nuttig effect van Richtlijn 2004/38/EG (hierna: de Verblijfsrichtlijn) ontneemt. Het doel van de Verblijfsrichtlijn is het bevorderen van het circulatierecht. In artikel 16, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn is bepaald dat het recht op duurzaam verblijf niet is onderworpen aan de voorwaarden uit hoofdstuk III van de richtlijn. Dit betekent volgens eiseres dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het legaal verblijf in de van belang zijnde periode niet de voorwaarden uit artikel 7 van de Richtlijn mag tegenwerpen. De staatssecretaris zou daarom, net als vroeger, de beoordeling van de middelen van bestaan buiten beschouwing moeten laten. Volgens eiseres heeft zij legaal in Nederland verbleven omdat zij hier woonachtig was, een zorgverzekering had, en er door de staatssecretaris tegen haar nooit een verwijderingsmaatregel is genomen.
3. De rechtbank volgt eiseres niet in deze uitleg van artikel 16, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn. Dit artikel luidt: “
Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, heeft aldaar een duurzaam verblijfsrecht. Dit recht is niet onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk III.”In het arrest van 21 december 2011 in de zaak Ziolkowski en Szeja heeft het Hof van Justitie (hierna: het Hof) uitleg gegeven over dit artikel.Het Hof heeft uiteengezet dat het begrip “legaal verblijf” dat in de bewoordingen “legaal […] heeft verbleven” in artikel 16, eerste lid, besloten ligt, moet worden opgevat als een verblijf in overeenstemming met de in de Verblijfsrichtlijn gestelde vereisten, in het bijzonder die van artikel 7, eerste lid. Eén van die vereisten is het beschikken over voldoende middelen van bestaan. Dat betekent dat eiseres niet enkel door woonachtig te zijn in Nederland, een zorgverzekering te hebben en doordat er geen verwijderingsmaatregel tegen haar is uitgevaardigd, legaal heeft verbleven in Nederland in de zin van de Verblijfsrichtlijn. Ook betekent dit dat de staatssecretaris door te toetsen of eiseres in de van belang zijnde periode voldeed aan de eisen van legaal verblijf uit artikel 7, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn, zoals de vraag of zij beschikte over voldoende middelen van bestaan, het juiste toetsingskader gehanteerd. Dat de staatssecretaris – zoals eiseres stelt – in het verleden niet altijd heeft bezien of voldaan werd aan het vereiste van voldoende middelen van bestaan, maakt dat niet anders. Uit het voorgaande volgt immers dat geen sprake kan zijn van een duurzaam verblijfsrecht als niet aan de in artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn opgenomen vereisten is voldaan.De beroepsgrond slaagt niet.
Economisch niet-actief
4. Eiseres vindt verder dat zij met de overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat zij beschikte over voldoende middelen van bestaan. Uit de verklaringen van haar zus en een vriend van haar zus, de bankafschriften en de stukken van de Belastingdienst blijkt afdoende dat eiseres financieel werd ondersteund dan wel onderhouden door hen. Er is een aannemelijke verklaring gegeven over hoe eiseres kon rondkomen. Omdat de bedragen voornamelijk contant aan eiseres werden gegeven kan zij dat verder echter niet met meer stukken aantonen dan zij nu heeft gedaan. De staatssecretaris mag dit ook niet van haar verlangen. De staatssecretaris heeft bovendien niet deugdelijk gemotiveerd waarom de omstandigheid dat zij nooit een beroep heeft gedaan op de sociale kas niet met zich meebrengt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Dit toont volgens eiseres namelijk aan dat zij beschikte over voldoende middelen om van te leven.
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan eiseres heeft mogen tegenwerpen dat zij niet heeft aangetoond dat zij in de van belang zijnde periode beschikte over voldoende middelen van bestaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bepaald dat het niet onredelijk is dat de staatssecretaris van de Unieburger verlangt dat zij aantoont dat zij tijdens de vijf relevante jaren beschikte over voldoende middelen van bestaan. En hoewel eiseres terecht opmerkt dat er geen vereisten zijn omtrent de herkomst van de middelen en de bewijsmiddelen, is het wel zo dat het gastland van de Unieburger mag verlangen dat zij inzicht geeft in het bestaan van de beschikbare middelen, de hoogte en de rechtmatigheid ervan, alsook dat die voorzien in een zeker bestaansminimum.Weliswaar heeft eiseres diverse stukken overgelegd om te onderbouwen van wie zij geld kreeg, maar de staatssecretaris heeft dit onvoldoende concreet mogen vinden. Uit de stukken blijkt namelijk onvoldoende wat haar inkomsten, uitgaven en vaste lasten waren. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres lastig is om haar inkomsten aan te tonen, nu zij stelt dat de giften van haar zus en vriend voornamelijk uit contant geld bestonden. Dit betekent echter niet dat de staatssecretaris daarom moet aannemen dat zij over voldoende middelen beschikte. Bovendien merkt de staatssecretaris terecht op dat uit de bankafschriften wel blijkt dat de zus van eiseres af en toe geld naar haar heeft overgemaakt, maar dat er ook in te zien is dat zij bedragen terugstort naar haar zus. Mede gelet hierop heeft de staatssecretaris het niet inzichtelijk mogen vinden in hoeverre eiseres financiële hulp kreeg van haar zus en vriend en of zij daarmee over voldoende middelen van bestaan beschikte.
6. Dat eiseres in de relevante jaren geen beroep heeft gedaan op de openbare kas, is een omstandigheid die de staatssecretaris bij de beoordeling van de vraag of over voldoende middelen van bestaan wordt beschikt, moet betrekken. De staatssecretaris heeft dat ook gedaan. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat de staatssecretaris aan deze omstandigheid uitdrukkelijk betekenis moet toekennen als de economisch inactieve Unieburger aantoont te beschikken over middelen die aanzienlijk onder een normbedrag liggen. Nu eiseres haar middelen van bestaan in zijn geheel onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende waarde hoeven hechten aan het feit dat eiseres in de vijf relevante jaren geen beroep heeft gedaan op de sociale voorzieningen. De beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsrecht als familielid van een Unieburger
7. Eiseres voert ten slotte aan dat zij als familielid van een Unieburger die rechtmatig verblijf heeft – namelijk haar zus – ook is aan te merken als een begunstigde in de zin van de Verblijfsrichtlijn. Omdat zij ten laste komt van haar zus valt zij onder de reikwijdte van artikel 3, tweede lid, onder a, van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.12, eerste lid, onder f en g van het Vreemdelingenbesluit. Eiseres wordt namelijk staande gehouden door haar zus vanwege haar mentale problemen en zij is bovendien afhankelijk van de financiële en materiele hulp van haar zus.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit standpunt pas in beroep voor het eerst heeft aangevoerd. In zoverre kan het niet aan de staatssecretaris worden verweten dat hij hierover geen standpunt heeft ingenomen in het bestreden besluit. De rechtbank is verder van oordeel dat de stelling van eiseres niet kan worden gevolgd, omdat niet is gebleken van een situatie zoals beschreven in artikel 3, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.12, eerste lid, onder f en g van het Vreemdelingenbesluit. In die artikelen staat dat de lidstaten ook het recht van vrij verkeer moeten vergemakkelijken van andere, niet onder de definitie van artikel 2, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn, vallende familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die (i) in het land van herkomst ten laste zijn van of inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of die (ii) vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de Unieburger strikt behoeven. Uit de stukken volgt dat eiseres gediagnostiseerd is met schizofrenie, maar er blijkt niet uit dat zij om die reden persoonlijke verzorging door haar zus strikt behoeft. Ook volgt uit de stukken niet dat eiseres in Spanje al ten laste van haar zus was of bij haar inwoonde. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen duurzaam verblijfsrecht krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.