ECLI:NL:RBDHA:2023:2618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
23-399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) had zien intrekken per 21 november 2021, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 februari 2023 waren de gemachtigden van zowel verzoekster als verweerder aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft allereerst vastgesteld dat verzoekster vrijgesteld is van het betalen van griffierecht. Vervolgens is er gekeken naar het spoedeisend belang van het verzoek. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds de intrekking van haar bijstandsuitkering geen inkomen heeft en dat haar vaste lasten doorlopen, wat leidt tot oplopende schulden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat deze stelling onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een spoedeisend belang. Er is geen acute financiële nood aangetoond, zoals dreigende huisuitzetting of afsluiting van energie- en waterlevering.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, in aanwezigheid van griffier mr. M. van de Wetering, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/399

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2022 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 21 november 2021 ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Overwegingen

1. Verzoekster is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dat betekent dat verzoekster in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoekster kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor haar onevenredig bezwaarlijk maakt dat zij de beslissing in de hoofdzaak af moet wachten.
4. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster aangevoerd dat zij sinds de intrekking van de bijstandsuitkering niet over inkomen beschikt terwijl de vaste lasten doorlopen. Ook lopen de schulden op. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze enkele stelling onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Niet gebleken is van acute financiële nood, door bijvoorbeeld schulden op grond waarvan dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment in een zodanige financiële noodsituatie verkeert, die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2022 niet door haar zou kunnen worden afgewacht.
5. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.