ECLI:NL:RBDHA:2023:2776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Portugal onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Angolese vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2023 behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Portugal een visum aan eiseres had verleend, maar dat de aanvraag tot asiel in Nederland niet in behandeling werd genomen omdat Portugal verantwoordelijk was. Eiseres voerde aan dat Portugal zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er een reëel risico op refoulement bestaat. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Portugal niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres is om concrete aanwijzingen te geven dat zij bij overdracht aan Portugal een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die de Staatssecretaris hadden moeten doen besluiten om de aanvraag zelf in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de overdracht aan Portugal op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gerechtvaardigd was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.1200 (de voorlopige voorziening), op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Verdoner, die waarnam voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
2. Gebleken is dat Portugal een visum aan eiseres heeft verleend met een geldigheidsduur van 23 mei 2022 tot 6 juli 2022. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 3 augustus 2022 bij de Portugese autoriteiten een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van de Dublinverordening. Anders dan in het voornemen en het bestreden staat vermeld en toegelicht door verweerder in het schrijven van 23 februari 2023, heeft Portugal het claimverzoek op 22 september 2022 aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en namens haar is het volgende aangevoerd. Er is in de zienswijze een beroep gedaan op het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat er weliswaar asiel kan worden aangevraagd in Portugal, maar dat deze aanvraag in bijna alle gevallen wordt afgewezen. In de praktijk betekent dit volgens eiseres dat er geen bescherming wordt geboden aan vluchtelingen in Portugal. Eiseres stelt dan ook dat Portugal de internationale verplichtingen niet nakomt. Er bestaat gegronde vrees dat bij uitzetting naar Portugal de Richtlijnen niet zullen worden nageleefd door Portugal. Evenmin valt uit te sluiten dat Portugal zich direct dan wel indirect schuldig maakt aan refoulement. In geval van uitzetting op grond van de Dublinverordening kan, voor wat betreft de vraag of mogelijk sprake is van (indirect) refoulement, niet langer worden verwezen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar moet zelfstandig worden beoordeeld of door het land waarheen wordt uitgezet, toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verder heeft eiseres aangegeven dat zij vanwege haar medische problemen gezien dient te worden als een zeer kwetsbaar persoon. Verweerder dient extra zekerheid te hebben dat eiseres ook daadwerkelijk in de asielprocedure in Portugal terecht komt en daadwerkelijk opvang krijgt in Portugal.
Eiseres stelt dat niet zonder meer kan worden volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Geen asielzoeker dient te worden overgedragen aan Portugal zolang er geen wettelijke maatregelen zijn genomen die garanderen dat er een inhoudelijk onderzoek van het asielverzoek plaatsvindt en er betere opvang is geregeld in Portugal. Er zal daarnaast per individueel geval een schrijven moeten worden verlangd waarin de Portugese overheid onomstotelijk garandeert dat de betrokken asielzoeker een inhoudelijk oordeel op zijn asielverzoek binnen redelijke termijn zal verkrijgen.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen als zodanig niet in geschil is dat Portugal op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiseres. Aan de orde is de vraag of verweerder in hetgeen namens eiseres is aangevoerd aanleiding had moeten zien om van haar overdracht aan Portugal af te zien en haar asielaanvraag in behandeling te nemen.
Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Portugal uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Portugal een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie, omdat de Portugese autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft (de gemachtigde van) eiseres met de verwijzing naar het AIDA-rapport van 2020 ten aanzien van de opvang en asielprocedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Portugal niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen dat de drempel uit het hiervoor onder 5. genoemde Jawo arrest wordt gehaald of overschreden. In hetgeen namens eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank (ook) geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er een reële vrees voor refoulement is bij overdracht aan Portugal. Met het claimakkoord garandeert Portugal dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Ten aanzien van de medische zorg in Portugal heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het AIDA-rapport niet volgt dat de problemen die voorkomen bij de toegang tot specialistische zorg van dien aard zijn dat geoordeeld moet worden dat Portugal zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang, of anderszins, ligt het op de weg van eiseres om daarover in Portugal te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eiseres niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval in de situatie dat er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of in het geval dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan deze lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.1.
Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te kennen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
6.2.
Uit de namens eiseres overgelegde stukken blijkt dat zij in 2020 halfzijdig verlamd is geraakt na een herseninfarct. Zij kan moeilijk praten en lopen, maakt voor haar mobiliteit gebruik van een rolstoel en gebruikt medicatie. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat er vooralsnog geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen. Hiervoor heeft verweerder kunnen betrekken dat Portugal dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht de medische problemen goed te kunnen behandelen. In aanvulling hierop oordeelt de rechtbank dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Portugal van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat verweerder voor bijzonder kwetsbare personen geen individuele garanties hoeft te vragen aan de Portugese autoriteiten, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank merkt nog op dat verweerder, in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening, als sprake is van bijzondere medische behoefte, verzorging of behandeling, de Portugese autoriteiten hierover zal informeren. Gebleken is dat eiseres haar neef (NL23.1201) mantelzorg aan haar verleend. Hieromtrent heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat ook de neef zal worden overgedragen aan Portugal, zodat ook deze zorg aldaar kan worden voortgezet indien nodig.
7. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe hadden moeten leiden dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.