ECLI:NL:RBDHA:2023:2780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Portugal onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Angolese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 3 maart 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht. Eiser stelde dat Portugal niet in staat is om aan zijn internationale verplichtingen te voldoen, en dat er een reëel risico op refoulement bestaat bij overdracht aan Portugal. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Portugal niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat Portugal op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze regel rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1201

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.1202 (de voorlopige voorziening), op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Verdoner, die waarnam voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
2. Gebleken is dat Portugal een visum aan eiser heeft verleend met een geldigheidsduur van 10 juni 2022 tot 6 december 2022. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 2 augustus 2022 bij de Portugese autoriteiten een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van de Dublinverordening. Portugal heeft dit verzoek op 15 september 2022 aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en namens hem is het volgende aangevoerd. In de zienswijze is een beroep gedaan op het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat er weliswaar asiel kan worden aangevraagd in Portugal, maar dat deze aanvraag in bijna alle gevallen wordt afgewezen. In de praktijk betekent dit volgens eiser dat er geen bescherming wordt geboden aan vluchtelingen in Portugal. Eiser stelt dan ook dat Portugal de internationale verplichtingen niet nakomt. Er bestaat gegronde vrees dat bij uitzetting naar Portugal de Richtlijnen niet zullen worden nageleefd door Portugal. Evenmin valt uit te sluiten dat Portugal zich direct dan wel indirect schuldig maakt aan refoulement. In geval van uitzetting op grond van de Dublinverordening kan, voor wat betreft de vraag of mogelijk sprake is van (indirect) refoulement, niet langer worden verwezen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar moet zelfstandig worden beoordeeld of door het land waarheen wordt uitgezet, toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verder heeft eiser aangegeven dat hij samen met zijn tante, vanwege haar medische problemen, gezien dient te worden als een zeer kwetsbaar persoon. Verweerder dient extra zekerheid te hebben dat eiser ook daadwerkelijk in de asielprocedure in Portugal terecht zal komen en ook opvang krijgt in Portugal.
Eiser stelt dat niet zonder meer kan worden volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Geen asielzoeker dient te worden overgedragen aan Portugal zolang er geen wettelijke maatregelen zijn genomen die garanderen dat er een inhoudelijk onderzoek van het asielverzoek plaatsvindt en er betere opvang is geregeld in Portugal. Er zal daarnaast per individueel geval een schrijven moeten worden verlangd waarin de Portugese overheid onomstotelijk garandeert dat de betrokken asielzoeker een inhoudelijk oordeel op zijn asielverzoek binnen redelijke termijn zal verkrijgen.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen als zodanig niet in geschil is dat Portugal op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. Aan de orde is de vraag of verweerder in hetgeen namens eiser is aangevoerd aanleiding had moeten zien om van zijn overdracht aan Portugal af te zien en zijn asielaanvraag in behandeling te nemen.
Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Portugal uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Portugal een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie, omdat de Portugese autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft (de gemachtigde van) eiser met de verwijzing naar het AIDA-rapport van 2020 ten aanzien van de opvang en asielprocedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Portugal niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen dat de drempel uit het hiervoor onder 5. genoemde Jawo arrest wordt gehaald of overschreden. In hetgeen namens eiser is aangevoerd ziet de rechtbank (ook) geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er een reële vrees voor refoulement is bij overdracht aan Portugal. Met het claimakkoord garandeert Portugal dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure en het verkrijgen van opvang, ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Portugese autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Portugese autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval in de situatie dat er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of in het geval dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan deze lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.1.
Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te kennen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden overwogen dat eiser enkel medische aspecten heeft aangevoerd die betrekking hebben op zijn tante (NL23.1199) en dat deze overigens onvoldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheid. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser samen met zijn tante zal worden overgedragen aan Portugal en dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dat eisers tante de medische zorg zal ontvangen die zij nodig heeft. Voor zover dit niet het geval zal zijn, ligt het op de weg van eiser en/of zijn tante om zich hierover te beklagen bij de Portugese autoriteiten dan wel andere instanties. Ten aanzien van het standpunt dat eisers tante moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare asielzoeker, verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent is overwogen in rechtsoverweging 6.2. in de uitspraak met kenmerknummer NL23.1199.
7. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe hadden moeten leiden dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.