ECLI:NL:RBDHA:2023:281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
09/12257-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag na schietincident in Zoetermeer

Op 17 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een schietincident dat plaatsvond op 15 mei 2022 in Zoetermeer. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag. Tijdens de confrontatie in een speeltuin werd het slachtoffer, [slachtoffer], door meerdere kogels geraakt, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 360 dagen, waarvan 125 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uur. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, met een schadevergoeding van €7.808,19. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en maakte zich zorgen over het wapenbezit onder jongeren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/12257-22
Datum uitspraak: 17 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] te Den Haag,
adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 augustus 2022, 3 november 2022 (pro forma), 12 december 2022 (inhoudelijke behandeling) en 3 januari 2023 (sluiting van het onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. de L’Isle en de advocaat van de verdachte is mr. N.M.H.M. den Dekker, namens mr. L. Windhorst, te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en/of met voorbedachten rade van het leven te beroven immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), met dat opzet (na kalm beraad en rustig overleg) met (een) vuurwapen(s) in het lichaam en/of been van die [slachtoffer] geschoten en/of (meermalen) in de richting van die [slachtoffer] geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

Inleiding
Op 15 mei 2022, omstreeks 14.35 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een schietincident in een speeltuintje aan de Paganinirode in Zoetermeer. De melding hield in dat daar een jongen was neergeschoten.
Ter plaatste troffen twee agenten het slachtoffer aan. Het slachtoffer bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ). [slachtoffer] lag op de grond en bloedde hevig. Later bleek dat [slachtoffer] als gevolg van een schietincident verschillende verwondingen had opgelopen. Er was sprake van een schotwond in de linkerschouder en een schotwond in het rechterbovenbeen, met een beschadiging van de ondersleutelbeenaders (a. subclavia en v. subclavia), een klaplong (pneumothorax), een gebroken rib (Costa 2 fractuur) en een gebroken dijbeen (femurfractuur) tot gevolg. Voor deze letsels was direct chirurgisch ingrijpen noodzakelijk. [slachtoffer] is op dezelfde dag geopereerd in het Erasmus Medisch Centrum.
Op basis van signalementen en herkenningen kwamen meerdere verdachten in beeld: [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Door onderzoek naar de telecommunicatie van [verdachte] en [medeverdachte 1] werd hun locatie achterhaald. Zij werden in de avond van 15 mei 2022 samen met [medeverdachte 2] in een auto aangetroffen en aangehouden. [medeverdachte 3] is de volgende dag, op 16 mei 2022, aangehouden.
[slachtoffer] heeft na het incident niets willen verklaren aan de politie en ook heeft hij geen aangifte willen doen. Bij de rechter-commissaris heeft hij op 24 november 2022 wel een verklaring afgelegd, inhoudende dat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op hem afliepen, en dat twee van hen hem hebben neergeschoten. De verdachte en de medeverdachten hebben zich in hun verhoren voornamelijk beroepen op hun zwijgrecht.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord of doodslag door op [slachtoffer] te schieten.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord, door samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer neer te schieten. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Er is geen bewijs dat de verdachte aanwezig was bij het incident in de speeltuin zelf. Verder kan al helemaal niet worden vastgesteld dat de verdachte zou hebben geschoten. Van opzet is geen sprake, nu de verdachte op geen enkele manier aan de aanval heeft deelgenomen. Ook is er daarom geen sprake van medeplegen. Ten slotte is aangevoerd dat het bestanddeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
De beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna in de bijlagen zullen worden weergegeven, het volgende vast.
Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 3] om 14.24 uur zijn woning aan de [adres 2] verlaat en vertrekt op de fiets. Op dat moment heeft hij een zwarte schoudertas om. Om 14.26 uur loopt [slachtoffer] samen met [betrokkene 1] over de Paganinirode. Een minuut later komt [verdachte] in beeld die achter hen aanloopt. Om 14.29 uur lopen twee personen over de parkeerplaats aan de Lisztrode uit de richting van de speeltuin en in de richting van de Korsakovrode. Vlak daarna volgt een persoon op de fiets en daarna nog een persoon te voet. Ook zij gaan richting de Korsakovrode.
Even later, om 14.32 uur, komen [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uit de richting van de Korsakovrode en in de richting van de Lisztrode gelopen. Om 14.33 uur is op de beelden te zien dat zij gezamenlijk, dicht achter elkaar over de Lisztrode lopen, vanuit de richting van de Korsakovrode en in de richting van de speeltuin aan de Paganinirode.
Vanuit de tuin van het adres [adres 8] is er zicht op de speeltuin. Op de camerabeelden van [adres 8] is te zien dat [slachtoffer] om 14.33 uur vanaf de linkerkant in beeld komt. Hij loopt achteruit. Vanuit dezelfde richting komen twee andere personen in beeld, die allebei hun arm in de richting van [slachtoffer] strekken. [slachtoffer] zakt in elkaar op de grond. De twee personen verdwijnen in dezelfde richting uit beeld als waar zij vandaan kwamen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de speeltuin op hem afliepen, dat [medeverdachte 1] hem een klap gaf en dat twee van hen hem hebben beschoten.
Op de camerabeelden is om 14.35 uur te zien dat de vier personen die twee minuten eerder in de richting van de speeltuin liepen, nu uit die richting over de parkeerplaats aan de Lizstrode rennen in de richting van de Korsakovrode. Getuige [getuige] heeft een groep jongens heen en weer zien rennen, en in de tussentijd heeft hij een knal gehoord. Op de beelden van [adres 6] is te zien dat [medeverdachte 2] thuis komt. Hij draagt dan een zwarte schoudertas. Even later verlaat hij de woning weer, ditmaal in andere kleding. In zijn handen heeft hij de schoudertas en een gele Jumbotas.
Op de camerabeelden van de [adres 7] , het adres van [medeverdachte 1] , is te zien dat om 16.44 uur een grijze auto komt aanrijden. Vervolgens stappen [medeverdachte 1] en [verdachte] uit de auto. [verdachte] heeft dan andere kleding aan dan op de eerdere beelden. In de lift wisselen zij schoenen met elkaar. Om 16.51 uur komen [medeverdachte 1] en [verdachte] weer terug in de hal en stappen zij in de grijze auto. [medeverdachte 1] heeft dan andere kleding aan. Om 17.12 uur arriveren zij weer op de [adres 7] , waarna [medeverdachte 1] en [verdachte] om 17.15 uur het pand weer verlaten en in de grijze auto stappen. [medeverdachte 1] heeft dan opnieuw andere kleding aan.
Rond 22.15 uur worden [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden in Den Haag in een grijze Peugeot 206. Na onderzoek is in de auto een vuurwapen en munitie aangetroffen. Ook is tussen de voeten van [medeverdachte 2] een gele Jumbotas gevonden, met daarin de kleding die hij droeg op de camerabeelden.
De politie heeft in de speeltuin waar [slachtoffer] is neergeschoten vier verschoten hulzen en twee kogelpatronen gevonden. Een van de hulzen is van het merk Auto 380, de andere munitie is van het merk S&B. Deze munitie, het in de auto aangetroffen vuurwapen en de in de auto aangetroffen munitie zijn vervolgens onderzocht op DNA en vingersporen. Op twee van de verschoten hulzen en de twee kogelpatronen uit de speeltuin is DNA gevonden dat met hoge waarschijnlijkheid van [medeverdachte 3] is. Het vuurwapen blijkt een omgebouwd gaspistool te zijn van het merk Zoraki met een kaliber van 9 mm. In het vuurwapen zijn ook vijf kogelpatronen aangetroffen van het merk S&B. Zowel op het vuurwapen als op één van de patronen is DNA gevonden dat met hoge waarschijnlijkheid van [medeverdachte 2] is. Ook is op het vuurwapen een duimafdruk van [medeverdachte 2] aangetroffen.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat er aanwijzingen zijn dat een van de hulzen die op de plaats delict zijn gevonden, te weten de huls van het merk Auto 380, is verschoten met de Zoraki. De drie andere hulzen zijn met een ander, maar wel allemaal met hetzelfde vuurwapen verschoten. De doorlaadsporen op de op de plaats delict aangetroffen patronen zijn veroorzaakt door hetzelfde vuurwapen als de doorlaadsporen in de drie hulzen van het merk S&B.
Medeplegen?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
In de telefoons van [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn meerdere screenshots van het dossier in het [naam onderzoek] aangetroffen. In dat onderzoek is [medeverdachte 3] een van de slachtoffers en is [slachtoffer] een van de veroordeelden. De rechtbank gaat er om die reden vanuit dat het motief van onderhavig schietincident is gelegen in het [naam onderzoek] . Ook blijkt uit onderzoek aan de telefoons van de verdachten dat zij elkaar allemaal kennen.
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor omschreven, valt vast te stellen dat de verdachten op 15 mei 2022, zeer kort nadat [verdachte] achter het slachtoffer aan loopt, met zijn vieren richting de Korsakovrode gaan, waar [medeverdachte 2] woont, en vervolgens gezamenlijk, met zijn vieren naar de speeltuin gaan. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat de verdachten wederom gezamenlijk, met zijn vieren op hem af komen, dicht bij hem staan en dat [medeverdachte 1] hem een klap geeft. Vrijwel direct wordt op hem geschoten.
Naar de uiterlijke verschijningsvormen hebben de verdachten gezamenlijk, als groep, de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht. Daarbij zijn – zo volgt uit het forensisch onderzoek – in ieder geval twee vuurwapens gebruikt. Of [slachtoffer] door kogels uit een of beide vuurwapens is geraakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant: er is met twee vuurwapens, door twee van de verdachten, meerdere malen gericht op het slachtoffer geschoten.
De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wie de schutters waren. Dat leidt echter niet tot vrijspraak omdat er hier – naar het oordeel van de rechtbank – sprake is van medeplegen.
De verdachte is met de drie medeverdachten voorafgaand aan het feit samen geweest, eerst weg van de speeltuin en later weer richting de speeltuin. Hij is gezamenlijk met hen – naar uiterlijke verschijningsvormen – doelgericht naar de speeltuin gelopen, waarbij zij meteen en gezamenlijk de confrontatie met [slachtoffer] hebben opgezocht.
De eerst ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte, dat hij niet de speeltuin is ingegaan, is ongeloofwaardig in het licht van de verklaring van [slachtoffer] , en de bevindingen over de camerabeelden. De rechtbank gaat aan die verklaring voorbij.
Naar algemene ervaringsregels, en zoals blijkt uit de achtergrond van dit conflict, is naar het oordeel van de rechtbank de kans aanmerkelijk dat bepaalde groepen jongeren bewapend met messen en zelfs vuurwapens de confrontatie met elkaar opzoeken. Naar de ervaring leert worden deze wapens niet zelden ook daadwerkelijk gebruikt.
In deze zaak zijn tenminste twee vuurwapens meegenomen en ook afgeschoten. De verdachte maakte actief deel uit van het groepje van vier personen dat de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht. Het kan hem niet ontgaan zijn dat daarbij vuurwapens zijn meegenomen. Minst genomen had hij daar – gezien de achtergrond van het conflict – rekening mee moeten houden. Er is dus sprake van gezamenlijk meenemen van vuurwapens naar de confrontatie met [slachtoffer] .
De verdachten zijn gezamenlijk naar de speeltuin gegaan en hebben gezamenlijk de confrontatie met [slachtoffer] gezocht waarbij [medeverdachte 1] [slachtoffer] ook een klap heeft gegeven. Nadat [slachtoffer] is neergeschoten, zijn de verdachten op hetzelfde moment en gezamenlijk weggevlucht. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 2] de zwarte schoudertas bij zich had, die eerder door [medeverdachte 3] was meegenomen. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hun kleding gewisseld, en zijn zij diezelfde avond met elkaar aangehouden, waarbij een vuurwapen is gevonden dat bij het feit is gebruikt.
De rechtbank concludeert dat al het handelen van de verdachte en de medeverdachten zoals hiervoor beschreven, naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten draagt. Een aannemelijke verklaring van de verdachte of een van de medeverdachten die de redengevendheid van het bewijs ontkracht, ontbreekt.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachte en de medeverdachten zich van elkaars geweldshandelingen bewust moeten zijn geweest. Het voorgaande getuigt van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om [slachtoffer] neer te schieten, dat er sprake is van medeplegen. Het is daarbij niet van belang door wie is geschoten.
Tegen de achtergrond van het voorgaande dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd.
Poging tot moord?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer] met voorbedachte raad is neergeschoten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier is geen enkele aanwijzing te vinden dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] iets aan te doen, vóór het moment waarop [slachtoffer] op 15 mei 2022 in Zoetermeer aankwam. Er zijn geen aanwijzingen dat al eerder op de dag of zelfs in de dagen voorafgaand aan het schietincident sprake is geweest van een voornemen of een plan.
Het lijkt er, gelet op de informatie die in het dossier is aangetroffen, eerder op, dat pas nadat [slachtoffer] in Zoetermeer liep en [verdachte] hem kennelijk daar heeft gezien, een haastig plan is gemaakt om bij elkaar te komen en verhaal te halen. Tussen het moment dat [verdachte] [slachtoffer] heeft zien lopen en het schieten in de speeltuin zitten hoogstens tien minuten. Hoewel dat theoretisch gezien genoeg tijd zou kunnen zijn om zich te beraden op consequenties, mede omdat er twee vuurwapens werden meegenomen, ziet de rechtbank in de gang van zaken zoals hiervoor beschreven eerder aanwijzingen dat het feit het gevolg is van een spontaan, ter plekke gemaakt plan wat meteen en zonder veel nadenken ten uitvoer is gebracht.
De verdachten hebben elkaar kort voor het schietincident ontmoet, waarna zij direct naar de speeltuin zijn gegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het moment van zich daadwerkelijk beraden en gelegenheid voor bezinning in deze ontbreekt. De besluitvorming en de uitvoering zijn tot stand gekomen in een zodanig korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het medeplegen van een poging tot moord.
Poging tot doodslag?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [slachtoffer] en zich dus schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
De rechtbank stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat [slachtoffer] van korte afstand en meerdere malen is beschoten, door twee van de vier verdachten uit het groepje waarvan de verdachte actief deel uitmaakte. De handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien en gelet op de aard en ernst van het bij [slachtoffer] veroorzaakte letsel, kunnen niet anders worden uitgelegd dan als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Er is immers meermalen gericht geschoten met scherpe munitie op een persoon die dicht bij staat. Het is een feit van algemene bekendheid dat het afvuren van kogels met een vuurwapen, zeker op relatief korte afstand, op het (boven)lichaam tot de dood kan leiden. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de verdachte opzet, minst genomen in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het(vul de feitaanduidingen in) tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 15 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met vuurwapens in het lichaam en been van die [slachtoffer]
heeftgeschoten en meermalen in de richting van die [slachtoffer]
heeftgeschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit en de verdachte zijn strafbaar.(vul de feitaanduidingen in)

6.De straf en/of maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft twaalf maanden jeugddetentie geëist, met aftrek, waarvan vier maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Naast de jeugddetentie heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 200 uur geëist. De officier van justitie heeft dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de verdachte een straf opgelegd dient te worden die gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd, met daarbij eventueel nog een deel voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie in een speeltuin aan de Paganinirode hebben de verdachte en zijn medeverdachten op klaarlichte dag [slachtoffer] neergeschoten. [slachtoffer] is daarbij door twee kogels geraakt in zijn bovenbeen en in zijn schouder. Hij heeft hierdoor blijvend letsel opgelopen. Er is een stent in zijn kransslagader geplaatst en hij heeft hiervoor de rest van zijn leven medicijnen nodig.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie - en bij gebrek aan enige andersluidende verklaring van de verdachte - af dat de achtergrond van het schietincident gelegen is in een steekpartij van een jaar eerder, waarbij [medeverdachte 3] slachtoffer was en in verband waarmee [slachtoffer] is veroordeeld. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (vuur)wapens bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een wapen meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het wapenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steek- en schietincidenten onder jongeren.
Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. Ook in deze zaak hadden de verdachten vuurwapens met munitie bij zich en hebben die gebruikt, ogenschijnlijk met het grootste gemak en zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding. Er is meerdere malen gericht op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] heeft het overleefd, ternauwernood, want hij is zeer zwaar gewond geraakt.
Dit feit heeft bovendien voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de betreffende wijk, in Zoetermeer en meer algemeen in de maatschappij gezorgd. De verdachte heeft, evenals de andere verdachten, zich gedurende het onderzoek steeds beroepen op zijn zwijgrecht, en heeft dat ter zitting alleen aangevuld met de enkele mededeling dat hij er niets mee te maken heeft. Hij heeft op geen enkele manier berouw over deze daad of inzicht getoond in de gruwelijkheid daarvan. De rechtbank maakt zich daarover ernstige zorgen, omdat totaal onzeker is of de verdachte van zijn daad en de strafrechtelijke reactie daarop kan leren en/of herhaling van een dergelijke daad kan worden voorkomen.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft aan de hand van de Justitiële Documentatie van 12 juli 2022 vastgesteld dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 12 december 2022.
Mevrouw [deskundige 1] heeft, namens de Raad, als deskundige ter zitting, onder verwijzing naar het rapport het volgende toegelicht. De verdachte doet het op veel domeinen goed, waardoor er weinig risicofactoren zijn. Desalniettemin wordt hij van een heel ernstig feit verdacht. Indien hij daar inderdaad bij betrokken is geweest, zijn er grote zorgen over de contacten die de verdachte heeft in Zoetermeer, hoe het zover heeft kunnen komen en of de verdachte is beïnvloed. Ook is het dan zorgelijk dat hij geen spijt en berouw toont. In dat geval is het belangrijk dat de verdachte een strak en stevig kader krijgt met veel voorwaarden, waarbij hij onder meer een delictanalyse bij De Waag zal moeten ondergaan. Op die manier kan er meer zicht komen hoe het zo ver is gekomen en wat er moet gebeuren om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals gebeurd.
Mevrouw [deskundige 2] heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter zitting toegelicht dat het lastig is om met de verdachte in gesprek te gaan over het feit waarvan hij wordt verdacht. Mocht het zo zijn dat de verdachte zelf ook bang is, dan is het veiliger voor hem om bij zijn vader in Den Haag te verblijven dan bij zijn moeder in Zoetermeer. Met school wordt binnenkort een gesprek gevoerd over de veiligheid aldaar, zodat de verdachte zo veilig mogelijk naar school toe kan.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oriëntatiepunten, de justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit voornoemde rapport en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht. De rechtbank vindt gelet op de ernst van het feit een aanzienlijke jeugddetentie op zijn plaats, waarvan een gedeelte voorwaardelijk zal worden opgelegd. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het belangrijk dat hij voor een langere periode op verschillende gebieden wordt ondersteund en waar nodig wordt (bij)gestuurd. Daarom zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden verbinden, die hierna zullen worden benoemd.
Anders dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank geen samenscholings- dan wel drillrapverbod als bijzondere voorwaarde opleggen. Hoewel de wens tot een dergelijk verbod invoelbaar is, is dit te een te algemeen verbod om goed te kunnen handhaven. Daarnaast vindt de rechtbank het eigenlijk vanzelfsprekend dat de verdachte zich niet met rivaliserende jeugdgroepen en gewelddadige drillrapgroepen inlaat en ook in dat verband geen nieuwe strafbare feiten pleegt. Bovendien zal het samenscholings- en drillrapverbod grotendeels ondervangen worden door het locatie- en contactverbod, die wel als bijzondere voorwaarden opgenomen zullen worden.
Hoewel de ernst van het feit een langere jeugddetentie op zichzelf rechtvaardigt, vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte, die al geruime tijd in voorlopige hechtenis zit, zo snel mogelijk weer kan starten met zijn opleiding. De rechtbank zal de verdachte daarom een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen opleggen, waarvan 125 dagen voorwaardelijk. Daarnaast legt de rechtbank de verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uur op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn betrokkenheid of beweegredenen. Gelet hierop en gezien de achtergrond van het feit bestaat naar het oordeel van de rechtbank het risico dat ook dit feit weer kan leiden tot escalatie en nieuw geweld. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van €29.508,19, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit €19.508,19 aan materiële schade en €10.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de schade aan de kleding en het opvragen van de medische informatie toegewezen kan worden, net als de immateriële schade. Voor zover de vordering de kosten van de studievertraging betreft, zal deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu door de verdediging vrijspraak van het tenlastegelegde is bepleit en omdat de vordering het strafproces onevenredig zal belasten. Het causale verband kan namelijk niet zonder meer worden aangenomen, nu niet vast staat of de verdachte heeft geschoten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van medeplegen, zal zij voorbij gaan aan het verweer dat niet vaststaat of de verdachte heeft geschoten.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op de post studievertraging, niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat niet is onderbouwd waar de studievertraging van het slachtoffer in gelegen is. Ter zitting is door de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. El Khattouti, aangegeven dat het slachtoffer twee tot drie maanden niet naar school heeft kunnen gaan, maar vervolgens wel is ingestroomd in het volgende studiejaar. In het licht hiervan en bij gebrek aan nadere onderbouwende stukken is niet vast te stellen of en zo ja, in welke mate studievertraging is opgetreden. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post opvragen van medische informatie, ter hoogte van €168,19 is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank vindt dat de vordering voor zover deze ziet op de broek, geheel toewijsbaar is. Het gevorderde bedrag van € 40,00 komt de rechtbank ook zonder nadere onderbouwing redelijk voor. Voor zover de vordering betrekking heeft op het vest, vindt de rechtbank een bedrag van €100,00 in redelijkheid toewijsbaar. Het gevorderde bedrag van €800,00 is niet nader onderbouwd waardoor niet vastgesteld kan worden of het vest daadwerkelijk zoveel gekost heeft en hoe lang geleden het is aangeschaft. Om die reden kan de rechtbank evenmin vaststellen of het een echt Moncler vest betreft.
Ten aanzien van de immateriële schade vindt de rechtbank gezien de ernst van het feit en de medische gevolgen voor de benadeelde partij een vergoeding tot een bedrag van € 7.500,00 toewijsbaar. Gelet op de aard van de beperkingen waar [slachtoffer] de rest van zijn leven last van zal hebben, is dit een passend bedrag. [slachtoffer] heeft een ernstige verwonding opgelopen, als gevolg waarvan hij de rest van zijn leven een stent heeft en waarvoor hij levenslang medicatie zal moeten nemen.
Voor een toewijzing van een bedrag ter vergoeding van de psychische gevolgen dient de benadeelde partij deze vordering verder te onderbouwen, hetgeen achterwege is gebleven. Nu gelegenheid voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. Zij kan dit gedeelte van de vordering aanbrengen bij de civiele rechter.
De rechtbank zal gelet op dit alles de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van €7.808,19, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 15 mei 2022.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €7.808,19 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
De rechtbank zal geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht(vul de feitaanduidingen in)(vul de feitaanduidingen in).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
medeplegen poging tot doodslag;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en/of maatregel
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
360 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
125 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west en zich zal melden bij de jeugdreclassering, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan het maken van een delictanalyse en behandeling bij De Waag of een vergelijkbare instelling, indien en voor zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan een coachingstraject en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt, voor zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
5. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding zal hebben;
6. dat hij zal gaan verblijven op het adres [adres 3] , zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt doch ten hoogste voor de duur van de proeftijd.
7. dat hij de woning op het adres [adres 3] niet zal verlaten tussen 18.00 uur en 07.00 uur, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, doch voor maximaal 6 maanden. Hij zal buiten deze tijden slechts naar buiten mogen in overleg met en na toestemming de jeugdreclassering en onder toezicht van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene;
8. dat hij zich gedurende maximaal zes maanden niet zal bevinden in de gemeente Zoetermeer, tenzij onder begeleiding en toezicht van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
9. dat hij gedurende maximaal zes maanden van de proeftijd zal meewerken aan controle op het locatiegebod en -verbod door middel van elektronisch toezicht, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
10. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer:

- [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ;

en met de medeverdachten:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 4] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 5] ;
en met:
- [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum 6] ;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd:
11. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
12. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
dadelijke uitvoerbaarheid
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot
een
werkstrafvoor de duur van
100 uur (honderd) uur,en beveelt voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig)dagen;
schadevergoeding
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , deels toe en veroordeelt de verdachte
hoofdelijktegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €7.808,19 euro, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte
hoofdelijkin de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de
hoofdelijkeverplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €7.808,19, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.E.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 januari 2023.