ECLI:NL:RBDHA:2023:2839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL22.25686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en indirect refoulement van een LHBTI-vluchteling naar Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een LHBTI-vluchteling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen onder druk staat en dat zij risico loopt op indirect refoulement naar Oeganda. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2023, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat haar situatie anders is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat de Poolse rechterlijke macht in het algemeen functioneert en dat er geen bewijs is dat LHBTI-personen in Polen systematisch worden gediscrimineerd of dat zij geen toegang hebben tot de rechter. Eiseres heeft ook geen medische stukken overgelegd die haar kwetsbaarheid onderbouwen.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de omstandigheden in Polen, hoewel zorgelijk, niet voldoende zijn om aan te nemen dat eiseres een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 februari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25686
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V Nummer]

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.25687, op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Polen niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De onafhankelijkheid van de rechtelijke macht in Polen wordt ondermijnd. Daarnaast voert eiseres aan dat zij een risico loopt op indirect refoulement naar Oeganda, omdat Polen omstreden nationale wetgeving heeft aangenomen
en zij niet aan één van de in die wetgeving opgenomen voorwaarden voldoet op grond waarvan een asielaanvraag in behandeling wordt genomen. Ook is het in Polen niet veilig voor LHBTI zoals eiseres. Verder heeft eiseres medische en psychische klachten, waardoor moet worden gevreesd voor onomkeerbare gevolgen bij overdracht aan Polen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van eiseres nakomt. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 2 juni 20221 geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt, en ook op andere wijze niet is gebleken, dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 20222. Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust.
5. De rechtbank overweegt verder dat verweerder erkent dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen ernstig onder druk staat. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat dit punt op zichzelf nog niet maakt dat in het geval van eiseres niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Het reële gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces moet in de concrete zaak aan de hand van individuele risicofactoren bepaald worden en daaruit moet volgen dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.3 Eiseres heeft niet aan de hand van individuele risicofactoren aannemelijk gemaakt dat zij bij voorkomende problemen geen eerlijk proces zal krijgen.
Risico op indirect refoulement
6. Eiseres verwijst naar het AIDA-rapport van mei 2022 waaruit blijkt dat Polen op 26 oktober 2021 wijzigingen op de huidige Poolse asielwetgeving heeft aangenomen om asielzoekers sneller uit het land te zetten. Eiseres voert aan dat op basis van de gestelde voorwaarden van de nieuwe omstreden nationale wetgeving de kans bestaat dat zij uit Polen wordt gezet, nu zij aan géén van deze voorwaarden voldoet.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het AIDA-rapport van mei 2022, volgt het volgende over de voornoemde wet: "
The Law on Foreigners has a narrower personal scope because it applies to persons who were apprehended immediately after unauthorized crossing of the border." Hieruit blijkt dat de wet niet ziet op Dublinclaimanten. Eiseres
3 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (MK) van 1 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6488, r.o. 8.3.
loopt daarom geen risico op indirect refoulement door deze wet. Daarnaast heeft Polen met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiseres in behandeling zullen nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
LHBTI
8. Eiseres is gevlucht uit haar land van herkomst vanwege haar geaardheid en vreest bij overdracht dat haar psychische gesteldheid zal verergeren en sprake zal zijn van onomkeerbare gevolgen. Gezien de zeer negatieve uitingen over LHBTIQ+-ers in Polen, maakt ze zich ernstige zorgen dat zij niet in vrijheid haar geaardheid tot uiting kan brengen in Polen. Eiseres verwijst naar een artikel van lhbti-rechten in Polen van Amnesty International4.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel uit de algemene informatie volgt dat de positie van LHBTI in Polen zorgelijk is, is het de rechtbank niet gebleken dat LHBTI in Polen het slachtoffer worden van stelselmatige, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming bieden en waardoor zij niet of moeilijk op maatschappelijk en sociaal terrein kunnen functioneren. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (MK) van 1 juli 2022, rechtsoverwegingen 11.1 tot en met 11.3. Deze overwegingen neemt zij over. Bij die uitspraak is het artikel betrokken waar eiseres een beroep op doet. De beroepsgrond slaagt niet.
Kwetsbaarheid
10. Eiseres voert aan dat zij kwetsbaar is vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Ze is slachtoffer van mensenhandel, waar ze ook aangifte van gaat doen. Eiseres vreest bij overdracht dat haar psychische gesteldheid zal verergeren en sprake zal zijn van onomkeerbare gevolgen.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft geen stukken betreffende haar psychische gesteldheid in de procedure gebracht. Daarbij vindt de rechtbank verder van belang dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel verweerder ervan mag uitgaan dat medische zorg voor eiseres in Polen beschikbaar is, waaronder ook psychische zorg. Eiseres heeft in beroep geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat het verkrijgen van deze zorg voor haar in het geheel niet mogelijk is. Ter zitting heeft zij verwezen naar het AIDA- rapport en de passages die gaan over de aandacht voor kwetsbaren. Uit dit rapport volgt dat er obstakels zijn voor kwetsbaren om als zodanig geïdentificeerd te worden, maar daaruit volgt ook dat er in elk opvangcentrum psychologische bijstand beschikbaar is. Voor zover eiseres met haar medische omstandigheden een beroep doet op het arrest C.K.5, is zij hierin niet geslaagd. Reeds om die reden dat er geen medische stukken zijn overgelegd en er dus niet is gebleken dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiseres. Hoewel de voornoemde persoonlijke omstandigheden van eiseres zorgelijk zijn, is dit onvoldoende reden om aan te nemen dat dit een individuele risicofactor is als bedoeld onder rechtsoverweging 5.
4
Mensenrechten in Polen - lhbti-rechten - Amnesty International
5 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
Tussenconclusie
12. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de situatie zoals die momenteel in Polen is, een reëel risico oplevert dat eiseres, gelet op wat zij heeft aangevoerd, in Polen een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Er is in de specifieke zaak van eiseres ook geen sprake van individuele risicofactoren die maken dat er een reëel gevaar bestaat dat zij, in een eventuele Poolse gerechtelijke procedure, geen onafhankelijk rechterlijk oordeel zal krijgen. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat eiseres in Polen een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt, ook ten aanzien van eiseres.
Artikel 17 van de Dublinverordening
13. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de door eiseres aangevoerde omstandigheden redelijkerwijs geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Ook niet als alle omstandigheden in samenhang worden bekeken. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.