ECLI:NL:RBDHA:2023:290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking asielaanvraag en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoeker, een asielzoeker, op 30 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 22 januari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 8 december 2022 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten door de verweerder. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Aangezien de staatssecretaris de asielaanvraag heeft ingewilligd terwijl het beroep nog liep, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris geheel aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen.
Het verzoek van verzoeker om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.