In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris baseerde dit besluit op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Polen als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. Eiseres, afkomstig uit Oeganda, heeft op 7 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland, nadat zij via Polen naar Nederland was gereisd. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiseres kan aantonen dat dit in haar specifieke geval niet kan. Eiseres heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat er in Polen sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of dat zij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wijst erop dat, hoewel er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen, dit niet automatisch betekent dat de Poolse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Eiseres heeft haar stellingen niet voldoende onderbouwd en de rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit niet innerlijk tegenstrijdig is en dat de staatssecretaris de zienswijze van eiseres voldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.