ECLI:NL:RBDHA:2023:2967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht aan Polen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris baseerde dit besluit op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Polen als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. Eiseres, afkomstig uit Oeganda, heeft op 7 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland, nadat zij via Polen naar Nederland was gereisd. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiseres kan aantonen dat dit in haar specifieke geval niet kan. Eiseres heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat er in Polen sprake is van systeemfouten in de asielprocedure of dat zij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wijst erop dat, hoewel er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen, dit niet automatisch betekent dat de Poolse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Eiseres heeft haar stellingen niet voldoende onderbouwd en de rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit niet innerlijk tegenstrijdig is en dat de staatssecretaris de zienswijze van eiseres voldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2774

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

Geboortedatum: [geboortedatum]
Afkomst: Oegandees
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Nakamya. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres komt uit Oeganda. Zij heeft op 7 augustus 2022 een asielaanvraag gedaan in Nederland, nadat ze via Polen het gebied van de lidstaten is in gereisd. Uit het door eiseres overgelegde authentieke paspoort blijkt dat eiseres door Polen in het bezit is gesteld van een visum, welke geldig was van 9 februari tot 14 november 2022. Eiseres heeft geen asielaanvraag in Polen gedaan.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard op 20 september 2022.
3. Eiseres stelt dat de staatssecretaris momenteel niet tot overdracht aan Polen kan overgaan. De staatssecretaris dient hiermee te wachten tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) de prejudiciële vragen heeft beantwoord die door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 zijn gesteld. Dan pas kan worden bepaald of ten aanzien van Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar meerdere uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. In het beroepschrift verwijst eiseres voorts naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 27 december 2022 [1] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 14 december 2022. [2] Daarnaast wijst eiseres op het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2023 in de zaken 2022060431/1/V3 en 202205283/1/V3 en een notitie van de Commissie Strategisch Procederen van Vluchtelingenwerk Nederland van 2 december 2022. Verder verwijst eiseres naar een uitspraak van een Duitse rechtbank van 7 oktober 2022. Aanvullend verwijst eiseres naar de lijn van de Afdeling ten aanzien van Kroatië, mede in het licht van de daar plaatshebbende pushbacks en naar het Landenrapport Polen van de Asylum Information Database (AIDA) van 24 mei 2022.
3.1
Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in Polen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiseres een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest [3] dan wel artikel 3 van het EVRM. [4]
3.2
Eiseres is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank onderkent dat uit hetgeen algemeen bekend is over de situatie in Polen blijkt dat ontwikkelingen met betrekking tot de (onafhankelijkheid van de) rechterlijke macht zorgelijk zijn. Dat brengt echter niet met zich dat alleen daarom geoordeeld zou moeten worden dat de Poolse autoriteiten zich niet houden aan de op hen rustende verdragsverplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten. De rechtbank verwijst met name naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2022 [5] , waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt en ook op andere wijze niet is gebleken dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien.
3.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Eiseres heeft haar stelling dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan niet (nader) onderbouwd. Eiseres heeft bijvoorbeeld op geen enkele wijze geconcretiseerd wat de door haar aangehaalde stukken betekenen voor het besluit in haar specifieke zaak. Eiseres heeft daarnaast niet naar voren gebracht dat zij in Polen te maken heeft gehad met pushbacks. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat Dublinclaimanten, na overdracht, door middel van pushbacks zullen worden teruggestuurd naar een derde land.
Eiseres heeft – desgevraagd - ter zitting aanvullend verklaard dat zij eerder in Polen niet goed behandeld is, nu zij enkele weken in een slaapzaal moest slapen met mannen en vrouwen door elkaar en soms niets te eten kreeg, maar dit is onvoldoende om een schending van artikel 4 EU-Handvest of artikel 3 EVRM aan te nemen. Eiseres heeft voorts verklaard dat zij hierover nooit geklaagd heeft, omdat zij niet wist waar zij een klacht kon indienen. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zulke systeemfouten dat de staatssecretaris af had moeten zien van overdracht aan Polen.
4. Eiseres stelt voorts dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is en niet zorgvuldig voorbereid, nu de staatssecretaris onvoldoende inhoudelijk is ingegaan op de stellingen van eiseres uit haar zienswijze van 11 januari 2023.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de zienswijze van eiseres voldoende in het bestreden besluit heeft betrokken. Eiseres heeft ook in de zienswijze nagelaten om te concretiseren wat de betekenis is van de aangehaalde uitspraken voor het in haar zaak te nemen besluit. De staatssecretaris heeft de aangehaalde zaken vervolgens in de afweging betrokken en geoordeeld dat de uitspraken niet tot een ander oordeel leiden, nu eiseres daarmee niet aangetoond heeft dat zij bij overdracht risico loopt op een schending van artikel 4 EU-Handvest of artikel 3 EVRM. Met de enkele opmerking in de zienswijze dat er op 14 december 2022 een zitting is gehouden door de Afdeling over deze kwestie heeft de staatssecretaris voorts in de besluitvorming geen rekening hoeven houden.
5. Eiseres stelt tot slot dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is, nu de staatssecretaris aan de ene kant stelt dat eiseres rechtmatig in Nederland verblijft tot het moment van feitelijke overdracht aan Polen en aan de andere kant stelt dat de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag worden afgewacht.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het besluit niet innerlijk tegenstrijdig is. Op grond van artikel 8, sub m, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), heeft eiseres rechtmatig verblijf in Nederland tot aan het moment van feitelijke overdracht. Op grond van artikel 82, eerste lid jo. artikel 82, tweede lid, sub a, van de Vw, heeft het instellen van beroep geen schorsende werking. Dit betekent dat de staatssecretaris over kan gaan tot feitelijke overdracht, ook als er nog geen uitspraak is gedaan in de beroepszaak. Zoals de beschikking ook vermeldt, kan eiseres de rechtbank echter middels een voorlopige voorziening verzoeken om de rechtsgevolgen van het besluit uit te stellen totdat op het beroep is beslist. Indien zo’n voorlopige voorziening wordt verzocht, mag de behandeling van het beroep wel in Nederland afgewacht worden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
6.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Roermond, 27 december 2022, NL22.25641.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 14 december 2022, NL22.22725.
3.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.