ECLI:NL:RBDHA:2023:3042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanvullende schadevergoeding na onrechtmatige bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om aanvullende schadevergoeding na een onrechtmatige bewaring van de eiser, een Keniaanse nationaliteit houder. De eiser had op 21 februari 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar deze maatregel werd op 23 februari 2023 opgeheven. Eiser verzocht om een hogere schadevergoeding dan het door verweerder aangeboden standaardbedrag van € 300,-, omdat hij stelde dat hij meer dan gebruikelijk had geleden door bijzondere omstandigheden, waaronder psychische schade als gevolg van de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij meer dan gebruikelijk had geleden en dat de omstandigheden die hij aanvoerde niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een hogere schadevergoeding dan het standaardbedrag en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de eiser aanspraak maakte op het standaard schadebedrag van € 300,-. Tevens werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-, die door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Keniaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding aangeboden.
Eiser handhaaft het beroep en heeft verzocht om een aanvullende schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
1.1.
Bij brief van 23 februari 2023 heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding van € 300,- voor de periode vanaf 21 februari 2023 tot en met 23 februari 2023 en een proceskostenvergoeding van € 837,- aangeboden.
1.2.
Eiser handhaaft het beroep en heeft de rechtbank verzocht een hogere schadevergoeding toe te kennen dan door verweerder is aangeboden.
1.3.
Nu de bewaring van eiser is opgeheven en verweerder aangeboden heeft voor de periode van 21 februari 2023 tot en met 23 februari 2023 het standaardbedrag aan schade te vergoeden, ligt de vraag voor of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hem een hoger bedrag aan schadevergoeding toekomt, omdat hij door de inbewaringstelling meer dan gebruikelijk heeft geleden. De psychische schade die hij door de inbewaringstelling heeft opgelopen is volgens eiser een bijzondere omstandigheid op grond waarvan een hogere schadevergoeding ter compensatie van immateriële schade dient te worden aangeboden. Daarnaast stelt eiser dat de rechtbank voor 23 februari 2023 van verweerder reeds een toezegging heeft ontvangen dat de bewaring zal worden opgeheven. Het in strijd met die toezegging laten voortduren van de bewaring is eveneens een bijzondere omstandigheid op grond waarvan een hogere schadevergoeding moet worden toegekend.
1.4.
De rechtbank overweegt dat er volgens vaste rechtspraak geen procesbelang bestaat als de maatregel van bewaring is opgeheven en een volledige schadevergoeding en proceskostenvergoeding is aangeboden. In dit geval neemt de rechtbank aan dat met het verzoek van eiser om toekenning van een hogere schadevergoeding zijn procesbelang is gegeven. De toetsing van de rechtbank beperkt zich in dit geval daarom tot de vraag of eiser in aanmerking komt voor een hogere schadevergoeding dan toegekend.
2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de psychische schade die door het opleggen van de maatregel is opgetreden – uitgaande van de onrechtmatigheid van de maatregel – moet worden vergoed. Door de inbewaringstelling heeft eiser stress en angst voor terugkeer, en heeft er een enorme terugslag plaatsgevonden die interfererend werkt op de behandeling die eiser ondergaat. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op een brief van drs. P.A. Poolman, register / Gz-psycholoog en regiebehandelaar bij Helder GGZ (hierna: de GZ-psycholoog), waarin eisers psychische problematiek (waaronder PTSS) wordt onderbouwd en wat voor persoonlijke schade bij eiser is aangericht. Bovendien stelt eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Kort nadat eiser op 21 februari 2023 in bewaring werd gesteld, heeft (de gemachtigde van) eiser een voorlopige voorziening hangende bezwaar ingediend. Verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing daarvan en de voorlopige voorziening is aan het einde van de dag op 21 februari 2023 toegewezen. Verweerder had daarom nooit tot inbewaringstelling moeten overgaan. Eiser is vervolgens pas op 23 februari 2023 vrijgelaten, dit terwijl de gemachtigde van eiser in nauw contact stond met verweerder en de rechtbank, en aan de rechtbank een toezegging is gedaan dat eiser direct op 22 februari 2023 zou worden vrijgelaten.
2.1.
In geschil is de vraag of de door verweerder aangeboden schadevergoeding van 3 x € 100,- passend is of dat er, zoals eiser betoogt, bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot toekenning van een hogere schadevergoeding dan berekend overeenkomstig de toepasselijke normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding in verband met onrechtmatige vrijheidsontneming. Eiser verzoekt een schadevergoeding van 2 of 3 keer het normbedrag.
2.2.
De vergoeding, die eiser verzoekt op de voet van artikel 106 van de Vw is gericht op het compenseren van de schade die eiser als gevolg van de onrechtmatige bewaring heeft geleden. Vooropgesteld wordt dat het door verweerder aangeboden bedrag, zoals gebruikelijk in dit soort gevallen, is gebaseerd op de forfaitaire vergoedingen die op de voet van artikel 533 Wetboek van Strafvordering worden toegekend voor, kort gezegd, ten onrechte opgelegde voorlopige hechtenis. De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn (artikel 534 Wetboek van Strafvordering). Zowel materiele als immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt vast dat er in deze procedure niets is gesteld over materiële schade, maar dat het gaat om de door eiser geleden immateriële schade.
2.3.
Verweerder heeft bij het bepalen van de aangeboden schadevergoeding de geldende normbedragen tot uitgangspunt genomen, die (mede) een vergoeding zijn voor immateriële schade als gevolg van onrechtmatige bewaring. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij meer dan gebruikelijk heeft geleden en dat er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een hogere schadevergoeding dan de standaardbedragen.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat in de door eiser overgelegde verklaring van zijn GZ-psycholoog de psycho-emotionele toestand van eiser na de inbewaringstelling wordt beschreven. De rechtbank leidt uit die verklaring af dat eiser sinds augustus 2022 onder therapeutische behandeling en persoonlijke begeleiding stond. De GZ-psycholoog trekt de conclusie dat er bij eiser persoonlijke schade is aangericht, waarbij de GZ-psycholoog de verklaringen over de ervaringen van eiser – dat hij als misdadiger wordt beschouwd als hij door acht mannen met getrokken wapens wordt ingerekend, dat zij eisers verhaal toch niet geloven, dat eiser hoe dan ook zal worden teruggestuurd en wat voor therapie eiser ook ondergaat, het geen zin meer heeft – heeft betrokken. Deze ervaringen zijn zodanig traumatiserend dat, bij een gelijkblijvende juridische/procedurele situatie, bij eiser permanente angst in stand wordt gehouden en daarmee de in zijn therapie beoogde doelen tegenwerkt om tot herstel te komen. De rechtbank leidt hieruit af dat de GZ-psycholoog eisers situatie hangende zijn procedure als uitgangspunt neemt. De rechtbank leest hierin niet dat de inbewaringstelling aanvullend op eisers situatie hangende zijn procedure zodanig is dat eiser daar geestelijk letsel aan heeft overgehouden. Wat uit de verklaring vooral naar voren komt is dat eisers depressieve stoornis, na een hoopvol begin van therapie, maximaal is toegenomen en dat eiser in zijn therapeutische behandeling en persoonlijke begeleiding terug bij af is door de onzekere procedurele situatie waarin eiser zich al langere tijd bevindt en de dreigende verwijdering. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het verband tussen de gestelde schade en de inbewaringstelling onvoldoende is gebleken, nu die onzekere situatie voor eiser ook los van de inbewaringstelling reeds bestond. De rechtbank concludeert dat eiser met de verklaring van de GZ-psycholoog onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van de inbewaringstelling meer dan gebruikelijk heeft geleden.
2.5.
Met betrekking tot het betoog van eiser ten aanzien van de toezegging van (verweerder aan) de rechtbank dat de bewaring op 22 februari 2023 zou worden opgeheven, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en de toelichting van partijen ter zitting is gebleken dat kort na de inbewaringstelling van eiser ten gevolge van de toegewezen voorlopige voorziening d.d. 21 februari 2023 hangende bezwaar, de bewaring in ieder geval opgeheven had moeten worden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er op 21 februari 2023 contact is geweest met de rechtbank en dat verweerder toen heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen het toewijzen van de voorlopige voorziening. Verder heeft verweerder toegelicht dat op 22 februari 2023 door de IND aan DT&V is gecommuniceerd dat de bewaring diende te worden opgeheven, maar dat uit het dossier niet is gebleken dat er op 22 februari 2023 een garantie vanuit verweerder is gegeven dat eiser die dag vrij zou komen. Verweerder heeft ook op 22 februari 2023 aan de rechtbank gecommuniceerd dat de bewaring zou worden opgeheven. Dat is vervolgens door de rechtbank aan de gemachtigde van eiser medegedeeld. De mededeling van de rechtbank aan de gemachtigde van eiser, dat verweerder de rechtbank heeft toegezegd dat de bewaring zou worden opgeheven, kan evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgevat als een bevel van de rechtbank tot opheffing van de bewaring. Dat de bewaring pas op 23 februari 2023 is opgeheven omdat verweerder enige tijd nodig had om de invrijheidsstelling van eiser te realiseren is – ondanks de mededeling van verweerder op 22 februari 2022 dat de bewaring zou worden opgeheven – geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te kennen dan de vastgestelde normbedragen.
2.6.
De rechtbank ziet kortom geen grond voor het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot het toekennen van een hogere schadevergoeding dan berekend overeenkomstig de toepasselijke normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding ter zake van onrechtmatige vrijheidsontneming.
3. Het beroep is gegrond.
4. De rechtbank bepaalt dat eiser aanspraak maakt op een schadevergoeding van 3 x
€ 100,00 = € 300,00 voor de dagen 21 februari 2023 tot en met 23 februari 2023 ter compensatie van het ondergaan van een bewaringsmaatregel die vanaf 21 februari 2023 onrechtmatig is geworden.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en zal daarbij gelet op de inhoudelijke behandeling van het verzoek om schadevergoeding ook een punt toekennen in verband met het verschijnen van de gemachtigde van eiser ter zitting. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,00 en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.